Schaf de abonnees af, promoveer ze tot leden

Voetballen

Ik moet toegeven dat ik altijd meesmuilend deed over mensen die melden: 'Ik ben al twintig jaar lid van de krant'.

"Meneer, u bent geen lid, u bent abonnee. Lid worden doet u maar van de voetbalclub en de omroep."

Gelukkig heb ik dat antwoord nooit gegeven, zeker niet omdat het lidmaatschap van een krant misschien helemaal zo'n gek idee niet is. Wat uitgevers meer dan ooit nodig hebben, is loyaliteit van hun klanten. En leden zijn volgens mij loyaler dan abonnees.

Dat is een marketingargument – en goede marketing wordt mogelijk gemaakt door goede producten en diensten. Dus als je zo'n lidmaatschap inhoud wil geven, dan zul je meer moeten bieden dan je nu je abonnees geeft.

Van een voetbalclub word je lid. Daarmee koop je het recht om mee te doen aan trainingen en wedstrijden. Maar wat misschien nog wel veel belangrijker is: je gaat deel uitmaken van een organisatie waarbij je je thuis voelt. Misschien wordt zo'n club zelfs wel een soort familie – je ziet je clubgenoten een paar keer per week, je deelt het verdriet van de nederlaag en het genot van de overwinning, je ziet elkaar naakt onder de douche,en na de wedstrijd neem je bij pils en bitterballen de week door.

Nou is dit geen pleidooi om de krant op eenzelfde manier te reorganiseren. Maar kranten zijn feitelijk al een tijdje bezig om hun abonnees te promoveren tot leden. Een lid van de Volkskrant krijgt 'm in de bus, natuurlijk, maar mag ook 

  • tegen een verlaagd tarief de allermooiste films op dvd aanschaffen
  • mooie wijnen uitkiezen in de wijnclub
  • op stap met correspondenten in bijvoorbeeld Turkije en Rusland

En waarom zou je dat dienstenpakket niet fors uitbreiden? Het lidmaatschap van de krant biedt vele voordelen:

  • korting op voorstellingen in schouwburg en muziekzaal
  • schrijfles van de eindredacteuren
  • debatavonden en lezingen van toonaangevende redacteuren
  • een cursus fotokijken van de fotoredactie
  • ruimhartige toegang tot digitale producties
  • korting op andere producten en diensten die worden geleverd door het conglomeraat waarvan de Volkskrant deel uitmaakt (De Persgroep)

Met een middagje brainstormen is dit lijstje uitgebreid tot honderd items, waarvan je er vijf in het eerste jaar gaat uitvoeren. En dat hoeft ook allemaal niet onder het eigen merk – met een paar pakkende nieuwe namen is er ook nog een mogelijkheid dat je een heel nieuwe doelgroep kunt interesseren voor je producten – waarna het stapje naar de krant wellicht niet zo groot meer is.

Dan kun je met recht zeggen: een abonnement? Dat is zo ouderwets. Wij bieden u een lidmaatschap aan!

Foto van Vramak

Journalisten moeten zelf commercieel leren denken

Dat redactionele manifest, waarover ik het in mijn vorige bericht had – als we duidelijk kunnen maken waarom we het nodig hebben, wordt het wellicht ook iets eenvoudiger om het eens te worden over de inhoud ervan.

Ter herinnering: het gaat er mij om dat de Nederlandse journalistiek ingedeeld kan worden in twee groepen: 'vernieuwers' en 'afwachters'. Tussen deze twee groepen gaapt een culturele afgrond.

De vernieuwers pleiten voor een veel actievere en snellere integratie van nieuwe journalistieke technieken en publicatievormen dan nu gebeurt. Ze willen profiteren van het feit dat hun publiek langs steeds meer andere kanalen het nieuws tot zich neemt, steeds minder trouw is aan de traditionele nieuwsmerken, en steeds meer op zoek is naar informatie die hun bereikt op het moment dat het hun uitkomt. Een handzame en wetenschappelijk verantwoorde samenvatting van deze ontwikkelingen vind je bij Nieman.

De afwachters vinden dat we met snelle innovatie een te groot risico lopen. Er wordt nog steeds veel geld verdiend met print. De huidige, traditionele consumenten raken van je vervreemd als je ze niet meer voldoende bedient met je papieren product. En digitale vernieuwing heeft zich in commercieel opzicht nog niet of nauwelijks bewezen, vinden ze.

Die kloof is naar mijn idee niet goed voor de journalistiek als ambacht, en ook niet goed voor de beroepsgroep als geheel. Het leidt ertoe dat de discussie over de journalistiek wordt gevoerd in twee kampen in plaats van in de beroepsgroep als geheel.

Over fundamentele, inhoudelijke journalistieke waarden bestaat in kringen van journalisten weinig discussie. De grote meerderheid van de Nederlandse vakbroeders en -zusters heeft het gezag van de Raad voor de Journalistiek geaccepteerd, en gebruikt de Leidraad  (pdf) als handleiding voor het eigen professionele handelen. Ik stel me zo voor dat we zouden moeten streven naar een gelijksoortige consensus over de niet zozeer de inhoud van het journalistieke ambacht, als wel over de organisatie daarvan. Daarom heb ik het ook niet over een 'journalistiek' maar een 'redactioneel' manifest. Het moet gaan over de manier waarop ons mooie vak in de toekomst kunnen blijven bedrijven op een economisch verstandige en journalistiek verantwoorde manier.

Als ik lees dat Newsweek wil overgaan op volledig digitale publicatie, en verneem van de onzekerheid over de toekomst van de Guardian, op papier en digitaal – dan denk ik dat het tijd wordt dat journalisten zich actiever gaan bemoeien met de manier waarop hun vak wordt georganiseerd. We moeten dat niet overlaten aan de uitgevers. Met alle respect voor dat nobele vak – uitgevers hebben voornamelijk verstand van geld verdienen, en niet zozeer van journalistiek. Journalisten moeten meer gaan nadenken over de toekomst van hun eigen vak.

Dat is de ratio achter mijn pleidooi voor een nieuw redactioneel manifest. Daarom is zo'n leidraad net zo hard nodig als die van de Raad voor de Journalistiek.

Pleidooi voor redactioneel manifest

Oude redacties zijn ouderwets

Toen ik in 2003 de overstap maakte van het correspondentschap in Brussel naar de internetafdeling van de Volkskrant, waarvan ik de chef mocht worden, keken veel collega's mij verbaasd aan. Ze vonden het een degradatie – er waren zoveel leukere en journalistiek prestigieuzere posten te bemachtigen.

Mijn promotie in 2007 tot hoofd van de Online Uitgeverij, de innovatie-afdeling van de Volkskrant, maakte evenmin indruk. Integendeel, veel mensen zagen me als een uitvreter, die zich in de zandbak aan het vermaken was met nieuwe media als speelgoed, terwijl zij hard doorsappelden om de krant te vullen. Ik heb me in de jaren daarna met mijn pleidooien voor meer innovatie, meer journalistiek experimenteren, en grotere betrokkenheid van ons publiek, niet populairder gemaakt.

Het is omwille van die ervaringen dat ik tot de opvatting ben gekomen dat de meeste journalisten uitermate conservatief zijn. Ze zitten voor het overgrote deel gevangen in de routine van hun werk, het schrijven naar de deadline (eenmaal per dag), en het streven om met een mooi geschreven reportage of een spattend nieuwsbericht op de voorpagina van de papieren krant terecht te komen.

Dat het vak aan het veranderen was, wilden de meesten nog wel inzien. Maar tegelijk was dat voor hen geen stimulans om zelf mee te veranderen. Op een enkeling na, wilden de meesten niet aan het bloggen slaan; en zij die het wel deden lieten zich uit het veld slaan door het trolgedrag van sommige vaste bezoekers van vk.nl. Hoe je lezers zou kunnen betrekken bij het verbeteren van het journalistieke product, hoe je sociale media inzet om je verhaal verder te verspreiden, en hoe het gebruik van multimedia helpt om je verhaal overtuigender te vertellen – slechts een minderheid interesseerde zich hiervoor. Ik denk dat van de 200 man op de redactie, er uiteindelijk niet meer dan 30 waren die daadwerkelijk wilden meehelpen om de journalistieke veranderingen in de wereld te introduceren bij de Volkskrant.

Aanleiding voor het ophalen van deze herinneringen is een reactie die Jeroen Smit achterliet bij mijn vorige post over het redactiemodel van de Nieuwe Pers. Volgens Smit moeten merken als Telegraaf en NRC snel inspelen op de tendens dat hun journalistieke coryfeeën steeds meer zelfstandige merken aan het worden zijn. Ik ben het daarmee helemaal eens.

Nieuwkomers in het vakgebied hebben dat ook door. De nieuwe journalisten, de mensen die net afgestudeerd zijn en een niche zoeken in de journalistieke markt, belichamen de toekomst. Zij hebben veel beter inzicht in de manieren waarop het publiek met het nieuws omgaat, ze weten hoe ze nieuwe journalistieke technieken moeten inzetten om het verhaal te vertellen, en ze denken na over de 'conversatie' die je als journalist met je publiek zou moeten aangaan via sociale media als Facebook en Twitter.

Het probleem is alleen dat  het nog niet zal meevallen om de redactionele terughoudendheid aan te pakken. Alle objectieve aanwijzingen ten spijt, geloven veel redacteuren in vaste dienst dat het hun tijd wel zal duren. Zij denken dat de vaardigheden en het talent waarmee ze tot de top van de vaderlandse journalistiek waren gekomen hun overeind zal houden totdat ze met pensioen zijn.

En de pest is: misschien hebben ze daarin nog wel gelijk ook. Krantenuitgevers (zo mogelijk nog behoudender dan redacties) houden vast aan hun traditionele verdienmodellen; en als ze noodgedwongen moeten reorganiseren, kijken ze eerder naar redactionele omvang dan naar mogelijke kostenbesparingen door radicale innovaties (tablets, iemand?). Zo beschouwd zal het redactionele conservatisme vanzelf uitsterven, als een vast redactioneel dienstverband echt niet meer bestaat.

Moeten we dus maar afwachten en de tijd zijn loop laten hebben? Dat zou dom zijn – want hoeveel kapitaal verspelen de gevestigde merken als NRC en Telegraaf dan wel niet, en hoeveel journalistieke en commerciële kansen zouden we dan laten lopen?

Wat we eigenlijk nodig hebben, is een nieuwe journalistieke consensus zoals die nu bestaat over ethische waarden als streven naar onpartijdigheid, hoor en wederhoor, onafhankelijkheid. Zo zouden we ook een redactioneel manifest kunnen gebruiken. Een manifest:

  • waarin we de journalistiek opnieuw definiëren, maar nu volgens moderne inzichten.
  • dat erkent dat de verhouding tussen de journalist en zijn publiek een andere is geworden.
  • dat inziet dat met moderne middelen veel spannender verhalen verteld kunnen worden.
  • dat streeft naar snellere acceptatie van nieuwe distributievormen en -platforms.
  • dat voorstellen doet over de organisatie van de journalistiek.

Toen ik deze post aan het voorbereiden was, draaide mijn Spotify-radiostation (Red Hot Chili Peppers als startband)   'My Generation' van The Who. Nu ik deze laatste zinnen tik, hoor ik 'Killing in the Name of' van Rage Against the Machine. Twee songs, decennia van elkaar gescheiden, maar die wel allebei de gevestigde orde schokten. Dat kan geen toeval zijn.

(c) foto

Het printproduct is de bank waaruit je vernieuwing financiert

Mijn vermoeden dat kranten hun papieren product radicaal duurder moeten maken willen ze overleven, wordt ondersteund door een recent onderzoek van adviesbureau Simon Kucher (PDF-samenvatting).

Twee conclusies springen eruit: het print-product dat je nu nog hebt, is niet je toekomst, maar de bank waaruit je vernieuwing kunt financieren.

En: krantenuitgevers moeten leren van de prijsstrategieën van AOL en Kodak. Beide opereerden in relatief traditionele markten (AOL bood inbelverbindingen aan op internet, Kodak analoge filmrolletjes) – maar hanteerden radicaal verschillende prijsstrategieën. AOL hield zijn inbelprijzen stabiel of verhoogde ze zelfs, en financierde daarmee uiteindelijk zijn nieuwe beleid om te investeren in content en online vernieuwing (TechCrunch, Huffington Post). Kodak daarentegen verlaagde zijn prijzen in de hoop het op die manier zo lang mogelijk te kunnen uithouden in de slinkende markt.

Welnu AOL overleefde, Kodak ging begin dit jaar failliet.

Uit het onderzoek van Simon Kucher blijkt dat de papieren krant een hoge mate van prijs-inelasticiteit geniet. Dat betekent dat prijsverhogingen of -verlagingen weinig effect hebben op de verkoop van de krant. Daaraan zit natuurlijk wel een grens; als NRC zou besluiten om zijn verkoopprijs te verviervoudigen, zou dat waarschijnlijk de papieren verkoop negatief beïnvloeden. Maar een verhoging van 10 of 15 procent (een praktijk overigens die al decennia door de meeste krantenuitgevers wordt gevoerd) maakt betrekkelijk weinig uit.

Terzijde: ik zou het interessant vinden om te weten of de prijs-inelasticiteit voor alle titels dezelfde is. Kan me voorstellen dat kranten met een 'goedkoop' imago eerder last hebben van prijsverhogingen dan 'kwaliteitskranten'.

Een papieren prijsverhoging vergemakkelijkt de noodzakelijke transitie die kranten moeten maken naar digital publishing. Het maakt de onvermijdelijke overgang naar de verkoop van nieuwe producten en diensten mogelijk. Een papieren krant, is mijn overtuiging, zal geen massaproduct meer zijn, maar een elitedienst waarin je de luxeverhalen vindt die zich minder goed lenen voor een digitale vertaling.

Gedachten op een bierviltje: schaf de papieren krant af

Laten we eens gek doen en de papieren krant afschaffen. Op de achterkant van een bierviltje rekenen we uit hoe dat uitkan. Eerst maken we de rekensom die bij de productie van de traditionele krant hoort.

Het maken van zo'n krant met een redactie van 200 man en een oplage van 300 duizend stuks per jaar kost ongeveer 120 miljoen euro. De helft daarvan gaat op aan druk en distributie. De andere helft is voor:

  • de redactie: plusminus 25 miljoen
  • marketing en verkoop: nog eens 25 miljoen
  • administratie, overhead: 10 miljoen.

Dan de opbrengsten: in goede tijden brengen abonnees en losse lezers ongeveer de helft van de totale inkomsten binnen. De andere helft komt uit advertenties. De stabiele factor in deze opbrengstencalculatie waren altijd de lezers. Deze inkomsten bleken min of meer ongevoelig voor economisch zwaar weer. De krant werd toch wel gelezen; zelfs als de crisis heel lang duurde, namens de lezersinkomsten nauwelijks af. Dit in tegenstelling tot  de adverteerders: advertentie-inkomsten fluctueren met de conjunctuur. Ging het economisch slecht, dan zakte de marge van de krant van 20 naar 15 procent omdat de adverteerders het lieten afweten; maar de lezers zorgden ervoor dat de uitgever aan het eind van het jaar toch nog een behoorlijke winst kon noteren. In slechte tijden lag de inkomstenverhouding lezers/adverteerders op 60-40.

Deze verhoudingen zijn de afgelopen tien jaren wel veranderd. Omdat de uitgevers niet investeerden in de online ontwikkeling van rubrieksadvertenties, banenadvertenties, relatie-advertenties gingen deze markten verloren. Dit tot groot genoegen van respectievelijk Marktplaats, Monsterboard en Relatieplanet. Op dit moment brengen de lezers wel 70 tot 80 procent van de totale inkomsten binnen. Sla de papieren krant maar open; er wordt niet veel meer geadverteerd.

Stel nu dat de krant zou zeggen: die papieren distributie: die doen we niet meer. We beperken ons tot digitale verspreiding. In plaats van 120 miljoen aan kosten, hoeven we nu nog maar de helft uit te geven. Dat is conservatief geschat, want in werkelijkheid zal de bezuiniging  nog wat groter zijn. Een deel van overhead en marketing zit hem in de zorg voor het bewerkelijke papier.

De keuze wordt radicaal gemaakt voor digitaal. Er is 60 miljoen te besteden. Kan dat uit?

ICT-kosten gaan omhoog, zowel structureel (meer en zwaardere servers, meer onderhoud van software, productontwikkeling en dergelijke), als ook eenmalig bij de aanvang van de operatie. Er moeten extra marketingkosten worden gemaakt om de transitie goed te begeleiden. Je zult lezers kwijtraken die het papier niet willen missen. Overgebleven lezers betalen een lagere prijs voor het digitale product dan voor het papier. En de advertentie-inkomsten duiken omlaag – digitale advertenties leveren minder op dan die van papier.

Eenmalige (transitie-)kosten worden in totaal begroot op 30 miljoen euro. Permanente omzetderving door weglopende lezers en adverteerders wordt in het eerste jaar begroot op nog eens 30 miljoen euro. (ik zei het al, bierviltjeswerk). Overigens, lezers die per se op papier willen blijven lezen, kun je nog een printing on demand product aanbieden.

Als die aannames kloppen, zou de operatie in het eerste jaar budgetneutraal kunnen worden uitgevoerd. Vanaf jaar twee wordt er jaarlijks structureel dertig miljoen minder uitgegeven. Wat staat daartegenover aan economische voordelen:

  • structureel flexibeler kostenstructuur: een nieuwe pers is een veel zwaardere balanspost dan een nieuwe server
  • flexibeler verdienmodel: je kunt je content op veel meer verschillende manieren te koop aanbieden dan wanneer je vooral een papieren product hebt
  • flexibeler productenaanbod: je kunt rondom je content tegen lagere kosten nieuwe producten lanceren, of experimenteren met nieuwe markten
  • virale marketing van je product: je maakt gebruik van het feit dat digitale content gemakkelijker te verspreiden is door je lezers reclame voor je te laten maken (sociale media e.d.)
  • centrale aanwezigheid op het terrein waar het meest wordt geïnnoveerd: in digitale uitgeverijen wordt veel meer geïnnoveerd – van andermans innovaties kun je gemakkelijker profiteren
  • noodzaak tot journalistieke vernieuwing: nieuwe  platforms nopen tot nieuwe vormen van het digitaal vertellen van verhalen: datajournalistiek, multimedialiteit etc.

Een redactie van tweehonderd man kan bovendien nog veel meer:

  • eens per week een duurbetaald papieren magazine maken
  • hun extra kennis en wetenschap, die ze niet in hun primaire journalistieke product kwijt kunnen, te gelde maken via consultancy
  • bijzondere projecten via crowdsourcing laten financieren

Enfin, je begrijpt: ik zou zo'n uitgeverij wel willen beginnen. Wie doet mee?

 

 

Nieuws is lokaal, maar productie is mondiaal

Afgelopen week werd bekend dat de Daily Mail, Britse tabloid en exploitant van een van de afgrijselijkste nieuwssites  die ik ken, de New York Times is gepasseerd als 's werelds grootste nieuwssite. De Amerikaanse krant reageerde op dat nieuws een beetje nuffig. Een woordvoerster liet weten dat de Mail niet in dezelfde sector opereert en dus niet echt een concurrent is. En bovendien, impliceerde ze, spelen ze vals door allerlei externe sites aan hun tellingen toe te voegen. Nu is dat laatste natuurlijk heel goed mogelijk… Van Rupert Murdoch mogen we inderdaad niet verwachten dat hij boven het uithalen van wat statistische trucs staat.

Hoe dan ook, misschien nog interessanter dan de vraag wie nu precies de grootste heeft, is de waarneming dat Britse en Amerikaanse titels een gevecht voeren om de wereldhegemonie. Ze hebben hun taal mee, en het is dan ook niet voor niets dat zowel grote Britse als Amerikaanse titels hun heil steeds meer overzee zoeken. Nieman's Lab, de journalistensite van Harvard, heeft hier een interessant overzicht van. De Financial Times gaat de concurrentie aan met de Wall Street Journal en heeft inmiddels meer Amerikaanse dan Europese lezers. De Guardian mikt op dezelfde markt als de New York Times. In dat opzicht klopt het antwoord van NYT wel: het zou voor de Amerikanen veel ernstiger zijn als ze werden ingehaald door de Guardian dan door de Daily Mail.

Van oudsher geldt in uitgeversland het adagium dat alle nieuws lokaal is. Daarmee wordt bedoeld dat het publiek bereid is geld neer te leggen voor nieuws dat hen direct raakt, en dat in de meeste gevallen dus een lokaal karakter zal hebben. Ook gebeurtenissen ver weg dien je altijd zo dichtbij mogelijk te halen, om de relevantie voor de lokale markt te vergroten. Dat is ook precies de reden dat tot voor kort internationalisering van de nieuwsproductie nauwelijks plaatsvond. Lokale markten spreken lokale talen, en het is moeilijk industriële schaalgrootte te bereiken als je de nieuwsproductie op tien verschillende lokaties moet toespitsen en ook nog eens vertalen.

De Engelstalige markt heeft dat probleem natuurlijk altijd al veel minder gehad. News Corp van Rupert Murdoch is denk ik het beste voorbeeld van een nieuwsconglomeraat dat al in een heel vroeg stadium, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, ging internationaliseren. De Australiër Murdoch breidde eerst uit naar Groot-Brittannië en vervolgens naar de VS. Wat het huidige type Angelsaksische expansie echter anders maakt, is dat het nu titels, niet  de conglomeraten zijn die, gebruikmakend van hun internationale faam, proberen om buitenlandse markten te veroveren.

Niet minder belangrijk is dat ze daartoe ook bereid zijn om verregaand te lokaliseren. Huffington Post, dat in zijn kostenstructuur enorm wordt geholpen doordat het niet gehandicapt is door drukkerijen en papier-aankopen, opent lokale vestigingen in Frankrijk, Italië, Polen en Duitsland, in de talen van die landen. De Wall Street Journal doet hetzelfde in Duitsland, in navolging overigens van de FT die natuurlijk al lang een Duitstalige versie publiceert. Maar opnieuw: het zijn de merken die sterk zijn op een grote thuismarkt. Het lijkt alsof alleen zij in staat zijn tot zo'n internationale expansie.

Op die regel signaleert Nieman één uitzondering: dat is het Noorse bedrijf Schibsted. Uitgever van traditionele print- en online publicaties in Noorwegen, heeft het geleerd dat het in zijn traditionele business niet kan groeien. De Noorse nieuwsmarkt is een te kleine springplank naar internationale expansie, en de merken die het exploiteert zijn alleen nationaal bekend. Dus koos Schibsted een ander pad: het identificeerde de landen met veelbelovende en snelgroeiende economieën, en stortte zich daar op de verovering van de markt voor online rubrieksadvertenties. Ook een les dus voor Nederlandse uitgevers. Agressieve expansie loont, ook al kom je uit een klein taalgebied.

Nieuwe economie wint overtuigend van de oude

Gisteren, woensdag, was het hoogtepunt in het wereldwijde protest tegen de Amerikaanse voorstellen voor het bestrijden van webpiraten. Veel sites, waaronder Wikipedia, Boingboing, WordPress.org en Mozilla (de makers van Firefox) gingen op zwart. De Amerikaanse congresleden die het voorstel bedachten, lijken in de touwen te hangen; eerder deze week, nadat het Witte Huis had bekend gemaakt dat president Obama de wet niet zou tekenen, was er even sprake van dat ze het wetsontwerp volledig zouden intrekken; maar dat bleek te vroeg gejuicht.

Ik heb niets toe te voegen aan al diegenen die Sopa, en zijn tegenhanger in de Senaat, Pipa, al hebben gefileerd tot op het bod. Terzijde: Google eens de woorden 'why sopa is'. Een korte blik op de eerste pagina van de 290 miljoen resultaten volstaat vermoedelijk om het sentiment te duiden. Internetcoryfeeën als Jeff Jarvis, Dan Gillmor en Clay Shirky hebben zich al voldoende over de principiële bezwaren tegen de nieuwe wet geboden.

Wat ik interessant vind, is dat het massale protest wel degelijk verschil maakt. De nieuwe economie wint het van de oude, schreef de New York Times vandaag. Twee weken geleden nog leek Sopa een gelopen race; de weinige oppositie die er was, werd gemak overvleugeld door de enorme meerderheden in Huis van Afgevaardigden en in de Senaat voor Sopa's broertje Pipa. Toen mobiliseerde het web zich en werd alles anders.

GoDaddy, marktleider in webhosting in de VS, was een van de eerste partijen die bakzeil haalde. Een oproep op Twitter aan de klanten om GoDaddy te laten merken dat ze de steun voor Sopa niet op prijs stelden, leidde er eind december toe dat in twee dagen tijd 37 duizend mensen hun account opzegden. Een kleinigheid vergeleken met de vele  miljoenen klanten die deze hosting provider bedient, maar de geschiedenis laat voldoende zien dat elke onderneming moet oppassen dat een klein stroompje niet een enorme vloed gaat worden.

En GoDaddy was de eerste; daarna volgden Nintendo, Sony en Electronic Arts. Het zal geen toeval zijn dat deze partijen niet alleen wortels hebben in de 'content'-industrie (dus platen, spelletjes en films produceren) maar ook grote belangen hebben in de wereld van high-tech. De partijen die content produceren, zijn de belangrijkste promotors van Sopa; de partijen die het moeten hebben van de verspreiding van technologie (Google, Facebook, Twitter, Wikipedia) zijn de belangrijkste bestrijders.

Hoe dan ook, de afgelopen week volgde de ene na de andere politicus onder druk van het veelkoppige sociale beest dat het internet is geworden. President Obama liet in het weekend weten grote problemen te hebben met Sopa; en woensdag trok een aantal Afgevaardigden en Senatoren zijn steun in.

Hoe het verder gaat met Sopa, moeten we afwachten; het lijkt wel duidelijk dat de wetsvoorstellen in hun huidige vorm geen kans van overleven hebben, maar de uitgeverijen en platenproducenten hebben een lange adem en een grote oorlogskas. Het zal nog niet afgelopen zijn. Maar wat ik mooi vind, is dit: de innovatie en de creativiteit, belichaamd in de partijen die het internet hebben vorm gegeven en door het internet groot zijn geworden, hebben deze slag overtuigend gewonnen. De grote verliezers zijn de platenbonzen en uitgeverijen, die, als het aan hen lag, het internet het liefst helemaal zouden verbieden.

Het oneigenlijke dilemma van journalistiek en commercie

Advertenties op telegraaf.nl

Werd getriggerd door een discussie die ik de afgelopen dagen voerde met een van mijn studenten in de Masteropleiding Journalistiek aan de universiteit van Groningen. Het ging over Search Engine Optimalization (SEO), ofwel het optimaliseren van je nieuwssite voor zoekmachines. Hoe kun je er als journalist ervoor zorgen dat je artikelen goed worden gevonden – dat is min of meer de centrale vraag die we tijdens deze discussie probeerden te beantwoorden.

De betreffende student, deelnemer aan de internationale opleiding, is een journalist in spe uit Oekraïne. Hij bestrijdt heftig de gedachte dat journalisten zich überhaupt iets gelegen moeten laten liggen aan zoekmachines. 'Als we dat doen', stelt hij, 'eindigen we ermee dat we allemaal dezelfde soort bloedeloze teksten maken'. SEO is in zijn optiek een functie van vorm en inhoud – zijn vrees is dat de journalist zowel de vorm (de koppen, de lijsten, de links) als de inhoud (de invalshoek, het onderwerp) ondergeschikt maakt aan de wens om zoveel mogelijk bezoekers te trekken.

Die vrees is niet helemaal onterecht. Een journalist die zich uitsluitend laat leiden door SEO, is een robot. Die kan zo aan de gang bij Demand Media. En toch is die angst ook weer overdreven, weet ik uit de praktijk. Bij de Volkskrant hadden we misschien gemakkelijk twee maal zoveel bezoekers kunnen trekken als we elke dag schreven over sex, het koningshuis, of – het allerbest – een combinatie van die twee onderwerpen. En toch deden we dat niet, omdat we wisten dat we daarmee de geloofwaardigheid van onze website zouden ondergraven. We maakten onze keuzes op een wijze die wij als de meest integere ervaarden: op journalistieke gronden.

Wat niet wil zeggen dat we ons niets gelegen lieten liggen aan commerciële overwegingen. Natuurlijk hadden we daar oog voor. Ons standpunt wordt goed verwoord door Alexander Pleijter en Arjan Dasselaar in hun Handboek Crossmediale Redactie. Volgens hen is SEO voor journalisten net zoiets is als een coverbeleid. Heb in mijn tijd als Hoofd Online bij de Volkskrant vaak genoeg discussies gevoerd met collega's over de vraag of journalisten zich iets gelegen moeten laten liggen aan de commerciële doelstellingen van hun uitgever. Uiteindelijk, voerde ik aan, liggen commerciële en journalistieke belangen minder ver uit elkaar dan vooral journalisten vaak willen doen geloven.

Uitgevers hebben belang bij de blijvende geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van hun merk en zijn er niet op uit om dat terwille van snel gewin te grabbel te gooien. Journalisten hebben belang bij een groot bereik: zij willen dat hun belangwekkende verhalen door een groot publiek worden gelezen. Daar ontmoeten het commerciële en journalistieke belang elkaar.

Eigenlijk wordt hetzelfde beweerd door Robert Niles op Online Journalism Review. Efficiency could kill your business, is zijn stelling. Elke commerciële partij dient verder te kijken dan wat er volgende week of volgende maand onder de streep overblijft aan winst. Wie de korte termijn maximaliseert, loopt op de lange termijn grote risico's. Dit is de reden dat vooruitstrevende ondernemingen voldoende reserveren voor Onderzoek en Ontwikkeling, goede dienstverlening aan klanten, of zelfs charitatieve doelen steunen. Zij weten dat hun overlevingskans op lange termijn toeneemt als niet alleen zij, maar ook de samenleving waarin zij opereren, gezond zijn.

Mijn Oekraïense student is uit het goede journalistieke hout gesneden. Hopelijk komt hij te werken bij een uitgever die oog heeft voor de lange termijn.