Jammer genoeg is Hyperlokaal van de Telegraaf

 

Jammer genoeg is Hyperlokaal van de Telegraaf
Van de traditionele krantenbedrijven in Nederland vind ik de Telegraaf op dit moment het meest vernieuwend. Dat zou je misschien niet zeggen als je naar telegraaf.nl surft, het vlaggenschip van het concern. Maar als geen andere traditionele uitgever heeft de Telegraaf het aangedurfd om fors te investeren in initiatieven met nieuwe media. En ook nu, in een tijd dat het geld overal op is, gaat de onderneming daarmee door.
Op dit moment loopt onder leiding van voormalig Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers een vooralsnog naamloos experiment. Omdat het beestje toch een naam moet hebben, is het bekend geworden onder de werktitel ‘Hyperlokaal’.  Inwoners van Eindhoven, Zwolle, Woerden en Heino hoeven, als het aan Brouwers ligt, niet meer naar de regionale krant te grijpen om toch op de hoogte te blijven van het lokale nieuws. In plaats daarvan kunnen ze terecht bij een ‘landelijk dekkend hyperlokaal nieuws- en informatieplatform’, zoals Brouwers het zelf formuleert. Het moet een netwerk worden van lokale sites.
Het blijft de Telegraaf – journalistieke idealen zijn in Brouwers beschrijvingen van het experiment tot dusver ver te zoeken. Geen woord over het hinderlijk achternazitten van gemeenteraadsleden of het aan de kaak stellen van milieuovertredingen. Het gaat simpelweg om het openbreken en het heroveren van de lokale markten met het doel om geld te verdienen. Daarmee is niks mis, maar het zou zo mooi zijn als het geld verdienen hand in hand zou gaan met het verwezenlijken van mooie journalistieke dromen.
De Telegraaf houdt de kosten laag door geen of nauwelijks professionele journalisten in te zetten, en des te meer verkopers en ‘community-managers’, mensen die de lokale sites moeten onderhouden, nieuwe samenwerkingsverbanden moeten bouwen, en moeten voorkomen dat er rellen ontstaan waardoor adverteerders afgeschrikt kunnen worden. 
Veel van de inhoud komt van andere kranten en nieuwssites, zelfs van de concurrenten. Brouwers gaf deze week een mooi voorbeeld over hoe dat op overeindhoven.nl eraan toegaat. Een plaatselijke brand wordt natuurlijk prominent gebracht; maar het nieuws over deze brand dat de concurrent (het Eindhovens Dagblad) heeft gebracht, staat er pal naast. We lijken wel gek, stelt Brouwers op zijn weblog, maar er zit een gezonde commerciële gedachte achter. ‘Verdienmodellen functioneren beter naarmate het beter gaat met de concurrenten’, stelt hij. Anders gezegd, de verwijzing naar het Eindhovens Dagblad brengt meer verkeer naar de concurrent, en dus meer adverteerders.
Er zitten zoveel aantrekkelijke kanten aan dit mooie experiment: de openheid, de wens om de lokale journalistiek nieuw leven in te blazen, de deelname van betrokken burgers, de samenvoeging van talloze verschillende bronnen om tot het meest complete verhaal te komen – en toch ontbreekt er iets wezenlijks. Wat mist, is de professionele journalistieke begeleiding. Hoezeer ik ook geloof in het zelfreinigend vermogen van het internet en in de mogelijkheid om met slimme algoritmes nieuws te filteren en te selecteren: we zijn nog niet zover dat we het volledig zonder de expertise kunnen doen van de mannen en vrouwen met lokaal historisch besef en politiek inzicht, die de ontwikkelingen in de stad bovendien in een breder perspectief kunnen plaatsen. Natuurlijk kunnen raadsleden, ambtenaren, ondernemers en steuntrekkers al deze eigenschappen ook hebben; maar die kunnen in de regel niet worden aangesproken op hun objectiviteit en onafhankelijkheid. Daarvoor heb je een journalist nodig.

Van de traditionele krantenbedrijven in Nederland vind ik de Telegraaf op dit moment het meest vernieuwend. Dat zou je misschien niet zeggen als je naar telegraaf.nl surft, het vlaggenschip van het concern. Maar als geen andere traditionele uitgever heeft de Telegraaf het aangedurfd om fors te investeren in initiatieven met nieuwe media. En ook nu, in een tijd dat het geld overal op is, gaat de onderneming daarmee door.

Op dit moment loopt onder leiding van voormalig Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers een vooralsnog naamloos experiment. Omdat het beestje toch een naam moet hebben, is het bekend geworden onder de werktitel ‘Hyperlokaal’.  Inwoners van Eindhoven, Zwolle, Woerden en Heino hoeven, als het aan Brouwers ligt, niet meer naar de regionale krant te grijpen om toch op de hoogte te blijven van het lokale nieuws. In plaats daarvan kunnen ze terecht bij een ‘landelijk dekkend hyperlokaal nieuws- en informatieplatform’, zoals Brouwers het zelf formuleert. Het moet een netwerk worden van lokale sites.

Het blijft de Telegraaf – journalistieke idealen zijn in Brouwers beschrijvingen van het experiment tot dusver ver te zoeken. Geen woord over het hinderlijk achternazitten van gemeenteraadsleden of het aan de kaak stellen van milieuovertredingen. Het gaat simpelweg om het openbreken en het heroveren van de lokale markten met het doel om geld te verdienen. Daarmee is niks mis, maar het zou zo mooi zijn als het geld verdienen hand in hand zou gaan met het verwezenlijken van mooie journalistieke dromen.

De Telegraaf houdt de kosten laag door geen of nauwelijks professionele journalisten in te zetten, en des te meer verkopers en ‘community-managers’, mensen die de lokale sites moeten onderhouden, nieuwe samenwerkingsverbanden moeten bouwen, en moeten voorkomen dat er rellen ontstaan waardoor adverteerders afgeschrikt kunnen worden. 

Veel van de inhoud komt van andere kranten en nieuwssites, zelfs van de concurrenten. Brouwers gaf deze week een mooi voorbeeld over hoe dat op overeindhoven.nl eraan toegaat. Een plaatselijke brand wordt natuurlijk prominent gebracht; maar het nieuws over deze brand dat de concurrent (het Eindhovens Dagblad) heeft gebracht, staat er pal naast. We lijken wel gek, stelt Brouwers op zijn weblog, maar er zit een gezonde commerciële gedachte achter. ‘Verdienmodellen functioneren beter naarmate het beter gaat met de concurrenten’, stelt hij. Anders gezegd, de verwijzing naar het Eindhovens Dagblad brengt meer verkeer naar de concurrent, en dus meer adverteerders.

Er zitten zoveel aantrekkelijke kanten aan dit mooie experiment: de openheid, de wens om de lokale journalistiek nieuw leven in te blazen, de deelname van betrokken burgers, de samenvoeging van talloze verschillende bronnen om tot het meest complete verhaal te komen – en toch ontbreekt er iets wezenlijks. Wat mist, is de professionele journalistieke begeleiding. Hoezeer ik ook geloof in het zelfreinigend vermogen van het internet en in de mogelijkheid om met slimme algoritmes nieuws te filteren en te selecteren: we zijn nog niet zover dat we het volledig zonder de expertise kunnen doen van de mannen en vrouwen met lokaal historisch besef en politiek inzicht, die de ontwikkelingen in de stad bovendien in een breder perspectief kunnen plaatsen. Natuurlijk kunnen raadsleden, ambtenaren, ondernemers en steuntrekkers al deze eigenschappen ook hebben; maar die kunnen in de regel niet worden aangesproken op hun objectiviteit en onafhankelijkheid. Daarvoor heb je een journalist nodig.

 

De trend naar gratis voorbij…

De Telegraaf wil geld gaan vragen voor toegang tot zijn sites. Dat zou ik een geweldig idee vinden (ironie-teken…). Vooral voor mijn eigen baas (de Volkskrant), mits die zich door de nieuwe eigenaar Van Thillo niet gek laat maken door ook geld te gaan vragen aan zijn sitebezoekers.

Voor zover ik daar enige invloed op kan uitoefenen, zal ik mijn best doen om dat tegen te houden. De fundamentele denkfout die wordt gemaakt, is dat onze bezoekers bereid zouden zijn te betalen voor informatie op het web; sterker, dat onze abonnees op de papieren editie hun portemonnee trekken voor de informatie die ze in de krant lezen.

Want waarvoor betaal je nou eigenlijk, als je een abonnement hebt? Volgens mij betaal je voornamelijk gemak. Het gemak dat je ’s morgens bij het opstaan alle nieuws en achtergronden overzichtelijk geordend en gerangschikt in je brievenbus vindt. Je betaalt voor de specifieke vorm van distributie die een krantenabonnement met zich meebrengt. Je betaalt dus voor de inkt, voor de drukkerij, voor het papier (die overigens ook veruit het grootste deel van de kostenkant van de begroting uitmaken). Ik wil best betalen voor dat gemak; en ik ben bereid te accepteren dat papier en distributie geld kosten.

Je betaalt dus niet voor de informatie op zich; je zou kunnen beweren dat de informatie al bestaat, en op veel verschillende manieren tot je kan komen. En waarom zou ik betalen voor een product (informatie) dat rondzweeft in cyberspace en dat ik met een klein beetje extra moeite zelf kan vinden, verrijken, mash-uppen en doorgeven? En dat is de crux: wat ik werkelijk, vanuit professioneel oogpunt, belangrijk vindt, dat is voor mij wel geld waard. Want dat kan ik beschouwen als een investering in mijn eigen toekomst. Maar dat soort informatie vind ik zelden of nooit bij generieke nieuwsmedia als de Telegraaf of de Volkskrant; voor dat type informatie struin ik mijn rss-feeds af, gebruik ik mijn netwerk, en lees ik specialistische magazines.

Maar zelfs de beste analyse, de mooiste reportage, de spannendste reconstructie: zodra daarvoor geld wordt gevraagd, ben ik weg. En ik vermoed met mij de meeste bezoekers.

Nederland kampt daarbij met een extra probleem: het kleine taalgebied. Als de New York Times erin slaagt om een promille van zijn bezoekers te laten betalen (een hoge schatting, naar mijn idee), zijn ze spekkoper. Maar zelfs nu.nl, de best bezochte Nederlandse nieuwssite, zou het met dat promille niet redden. Niet dat ze dat in overweging hebben, begrijp ik van hoofdredacteur Laurens Verhagen.

Ik blijf geloven in het oude model, dat je in Marxistische termen zou kunnen herdefiniëren: nieuws is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor het succes van een site. Met nieuws trek je massa; en zodra je die massa hebt, kun je gaan denken aan nieuwe producten waarvoor je wel geld zou kunnen vragen. Nieuws an sich: is waardeloos.