Swartz, Manning en MegaUpload: de angstige overheid

We are among you… And we are manySoms begrijp ik mezelf niet. Waarom hield ik in november mijn hart vast voor een overwinning van Mitt Romney bij de Amerikaanse verkiezingen, en was ik opgelucht dat Obama zijn tweede termijn won? Eigenlijk geen idee. Want de president die op het moment van schrijven zijn her-inauguratie viert, is op een aantal terreinen geen haar beter dan zijn voorganger, de geminachte George W. Bush.

De staat hoort geen onbeperkte macht te hebben. De Amerikanen zijn sociaal en economisch zo liberaal zijn en moeten niets van staatsbemoeienis hebben. Maar nu houden ze hun monden gesloten bij een aantal ernstige aantastingen van de burgerrechten, waaraan Obama geen einde heeft willen maken.

Neem Bradley Manning, de soldaat die ervan verdacht wordt de bron te zijn achter Wikileaks. De omstandigheden waaronder hij nu al bijna drie jaar vast zit, zonder dat hij is veroordeeld, hebben tot internationale protesten geleid. Aan dovemansoren gericht.

Neem MegaUpload, de NieuwZeelandse website voor het delen van bestanden, die zonder vorm van proces door de FBI uit de lucht werd gehaald, en waarvan de eigenaren maandenlang vast hebben gezeten. Onterecht, naar het oordeel van de NieuwZeelandse rechter. De FBI had geen spoor van bewijs.

Of neem Aaron Swartz, de programmeur en strijder voor het vrije internet, die door justitie werd vervolgd wegens onder andere het inbreken op computers van het MIT. Swartz wilde wetenschappelijke documenten uit MIT’s bibliotheek vrij beschikbaar maken. Diefstal, meende de aanklager, en dreigde met dertig jaar cel. Swartz kon de druk niet aan en pleegde begin deze maand zelfmoord.

Er is een oppervlakkige overeenkomst tussen deze zaken, en eentje die dieper gaat. De oppervlakkige overeenkomst is de veel te grote vrijheid die de Amerikaanse justitie heeft om aanklachten in te dienen en vervolging in te stellen.

De diepere overeenkomst: een Amerikaanse overheid die doodsbenauwd is om de controle kwijt te raken over het internet. Ik kan het niet beter zeggen dan de Guardian gisteren deed in een commentaar:

What has happened, in fact, is that governments which since 9/11 have presided over the morphing of their democracies into national security states have realised that the internet represents a truly radical challenge to their authority, and they are absolutely determined to control it. They don’t declare this as their intention, of course, but instead talk up “grave” threats – cybercrime, piracy and (of course) child pornography – as rationales for their action. But, in the end, this is now all about control.

Foto: Randi Scott via Compfight

We doen te overspannen over onze privacy

Woensdagavond de slotacte gehad van een project dat ik voor een ICT-bedrijf uitvoerde. Ik schreef een advies over hun communicatiebeleid en presenteerde dat aan directie en personeel. In de discussie die zich na mijn presentatie ontspon, vertelde iemand hoe hij het gevoel had dat mensen zich op LinkedIn en andere sociale media anders, beter, voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Hij stelde de vraag hoe we zeker kunnen weten dat mensen zijn zoals ze zich online voordoen.

Nu is dat natuurlijk een heel oude discussie, die zich niet beperkt tot de online wereld. Ook in het offline ('echte') leven dragen we vaak maskers. Nul procent van de mensen is honderd procent van de tijd honderd procent zichzelf. Online wordt dat soms ver doorgevoerd, dat klopt. Sommige mensen weten een complete scheiding aan te brengen tussen hun online persona en hun offline werkelijkheid; dat is het beeld van de bepuiste nerd die op zijn zolderkamertje voor het beeldscherm zit en online pretendeert een stoere hunk of een knappe meid te zijn.

Toch zou ik willen beweren dat dat uitwassen zijn. Wat veel vaker voorkomt, naar mijn gevoel: dat mensen online proberen om 'zichzelf plus' te zijn. Ze blijven trouw aan hun wezenlijke persoonlijkheid, maar misschien gefilterd van wat nare trekjes. Natuurlijk heb ik het dan niet over de trollen die je her en der tegenkomt, maar over het overgrote deel van de mensen dat je op sociale netwerken als Facebook en LinkedIn ziet. Een klein voorbeeldje: ik ben een fanatiek gebruiker van de online muziekdienst Spotify; maar toen ik erachter kwam, een paar maanden geleden, dat Spotify mijn muziekkeuzes voortaan doorzette naar Facebook, moest ik wel even slikken. Niet dat ik me hoef te schamen: veel klassiek, wat Johnny Cash of Nina Simone, blues en classic rock – maar af en toe luister ik naar muziek die ik niet vind passen bij het beeld dat ik naar de buitenwereld wil projecteren (en die ik hier dus niet ga noemen… 😉

Zo'n blog als dit geeft mijn standpunten en meningen weer – maar uiteraard denk ik na over mijn formuleringen en zit er tijd en aandacht in vormgeving en onderwerpkeuze. Het is mijn blog, maar het is ook een projectie van mijn persoonlijkheid – als traditioneel journalist heeft het me tijd gekost voordat ik daaraan gewend was. Natuurlijk, iedereen die in de publiciteit treedt heeft met dat fenomeen te maken. Het verschil is echter: een politicus zit er niet alleen namens zichzelf, maar ook namens zijn partij; toen ik nog bij de Volkskrant werkte, publiceerde ik onder de vlag van de krant.

Die smoes kan ik nu niet meer gebruiken. Het is inherent aan bloggen: u vindt me hier, en ik vertel u veel – op een manier waaruit meer van mijn persoonlijke leven doorkomt dan ik gewend was als Volkskrant-journalist te doen. Maar ik vertel ook niet alles – ik houd dingen achter, waarvan ik vind dat ze privé zijn, of waarvoor ik me eigenlijk een beetje schaam om ze in de openbaarheid te hebben.

Toch durf ik te zeggen dat mijn online persoonlijkheid een verlengstuk is van mijn echte leven. What you see is what you get – voor het grootste deel. Als u dit blog met enige regelmaat leest, leert u mij kennen – mijn online reputatie wordt hier, en op LinkedIn, en op Google, en op al die andere plekken waar ik online sporen achterlaat, gemaakt en gebroken. Het is lastig om daarin echte leugens lange tijd vol te houden. Het kost veel meer moeite om te liegen dan om de waarheid te vertellen. Je verbruikt minder energie als je dicht bij jezelf blijft.

Bij de discussie woensdagavond moest ik denken aan het meest recente boek van Jeff Jarvis, Public Parts. Dat gaat over het publieke domein en de plaats van privacy daarbinnen. Actueel, omdat veel mensen zich zorgen maken over de bescherming van hun persoonsgegevens, de politiek zich die zorgen ter harte neemt, en bedrijven als Facebook en Google dwingt tot soms vergaande maatregelen. Jarvis beweert (onder veel meer) dat privacy niet alleen overschat wordt, maar ook dat een te veel aan privacy daadwerkelijk schade toebrengt aan onze samenleving. Die is gebaat bij openheid en dialoog – hoe meer we van elkaar weten, hoe toleranter we zullen worden, hoe sneller we van elkaar leren, en hoe meer we ons gaan emanciperen.

Het voorbeeld dat hij aanhaalt: de gevolgen van zijn prostaatkanker. Incontinentie, impotentie – geen detail bleef de lezer van zijn blog bespaard. In het boek verhaalt hij hoe verfrissend hij het vond om zonder geheimen te leven – om van zijn private parts (genitalia dus) public parts  te maken. En hij vertelt over de reacties die hij kreeg, van mannen die met dezelfde problemen kampten en blij waren dat ze nu, door zijn openheid, bespreekbaar waren geworden.

Dat gaat me te ver. Vooral eigenlijk omdat Jarvis in zijn boek met geen woord rept over zijn naasten. Hoe vonden zijn kinderen het om deze details over hun vader te lezen? Too much information! En zijn vrouw – vond die het prettig dat de hele wereld nu wist dat ze het bed deelde met een impotente man?

En dat is het punt. Ik leid een sociaal leven. De besluiten die ik neem over wat ik wil delen en wat niet, gaan niet alleen mij aan, maar ook mijn directe omgeving. Ik vind de premissen van Jarvis prikkelend: misschien doen we inderdaad te overspannen over onze privacy. Maar totale openheid als standaard? Liever niet.

 

Beursgang Facebook is winst van de hackerscultuur

Het nieuws van de week is natuurlijk de beursgang van Facebook. Het zat er al lang aan te komen, maar als het dan ook werkelijk gebeurt, kabbelt er toch een klein golfje van opwinding over het internet. Niet zozeer vanwege het nieuws zelf, als wel omwille van de implicaties: ook in dit gure economische klimaat zijn er bedrijven die erop vertrouwen dat ze voldoende interesse kunnen kweken bij de beleggers om de beursgang tot een succes te maken. En, net zo belangrijk: omdat de aankondiging van de beursgang gepaard ging met een hoop details over de bedrijfsvoering bij Facebook die we tot nu toe nog niet kenden.

Potentiële beleggers zullen zich afvragen hoe groot de risico's en de kansen zijn. Grappig overigens om te zien hoe de ene analist de factor 'mobiel' vooral als een bedreiging ziet (Facebook maakt er nu nog geen dollar winst), terwijl de andere dat juist als een kans ervaart (Facebook maakt er nu nog geen dollar winst!).

Wat ik eigenlijk vooral interessant vind, zijn de gedachten zoals die worden ontplooid in Marc Zuckerberg's begeleidende brief. Die is eigenlijk in twee grote delen op te splitsen. Het eerste deel gaat over de manier waarop Facebook tegen de toekomst van het web aankijkt. Dit deel is heel idealistisch:

… to give everyone a voice and to help transform society for the future…

… We hope to strengthen how people relate to eachother …

… We hope to improve how people connect to businesses and the economy …

… We hope to change how people relate to their governments and social institutions …

Nou ben ik zelf nauwelijks een Facebook-gebruiker (ik vind de interface absoluut niet gemakkelijk en uitnodigend), maar ik word wel geraakt door Zuckerbergs visie. Er spreekt een groter idealisme uit, een groter verlangen om met een goed product daadwerkelijk bij te dragen aan een betere wereld, dan je terugvindt in de prospectus van een gemiddelde beursnieuwkomer.

Maar eigenlijk zou een cynicus dit nog wel af kunnen doen als handige verkooptactiek, vooral bedoeld om de critici de pas af te snijden die het niet zo op hebben met het privacy beleid van Facebook.

Het tweede deel is interssanter nog, vooral omdat hier niet getwijfeld kan worden aan de intentie. Hackers staan er niet goed op bij het grote publiek. Hackers zijn die puisterige pubers die je bankrekening proberen te plunderen via je internetaccount, die je inbox volstoppen met spam, en die de nagel zijn aan de doodskist van de diplomatie (Wikileaks), de muziekindustrie (Pirate Bay!) en de filmwereld (Isohunt!). En toch breekt Zuckerberg onder de kop 'The Hacker Way' een lans voor hen. Het is de moeite  waard hier wat uitgebreider uit te citeren.

The word "hacker" has an unfairly negative connotation from being portrayed in the media as people who break into computers. In reality, hacking just means building something quickly or testing the boundaries of what can be done. Like most things, it can be used for good or bad, but the vast majority of hackers I've met tend to be idealistic people who want to have a positive impact on the world.

Hackers, zegt Zuckerberg, zijn mensen die liever gaan voor de inhoud dan voor het proces, die liever een risico nemen dan afwachten, die liever hands-on actief zijn dan beheren – en het is de hacker-cultuur die Facebook heeft gemaakt tot wat het nu is. Het succesvolste sociale netwerk ooit met meer dan 800 miljoen actieve gebruikers. Dat is bijna 10 % van de wereldbevolking!

De hacker-cultuur is bij Facebook omgezet in vijf basisprincipes:

  • focus on impact. Pak de grootste problemen aan die je kunt vinden
  • move fast. Ook al betekent dat dat er soms iets mislukt of zelfs kapot gaat – dat is dan nog beter dan niets doen
  • be bold. De riskantste strategie is de risicomijdende strategie
  • be open. We proberen, ook intern, zo weinig mogelijk voor elkaar te verbergen. Als iedereen op de hoogte is, worden de beste beslissingen genomen
  • build social value. We zijn er niet alleen voor onszelf, maar ook voor de wereld.

Als de beursgang van Facebook een succes wordt en blijft – dan is dat ook een overwinning voor de hackers onder ons.

 

Geen recht op vergeten in journalistiek werk

Tot de moeilijkste problemen in mijn tijd als Hoofd Online van de Volkskrant behoorde de omgang met het archief. We baseerden ons natuurlijk op het principe dat het archief van grote journalistieke, economische en historische waarde was, waar we niet aan wilden tornen. Verzoeken om artikelen uit het archief te verwijderen of te wijzigen werden dan ook standaard afgewezen.

Toch werd het geleidelijk aan steeds moeilijker om aan die lijn vast te houden. Wat doe je met het verzoek van een jonge vrouw, begin twintig, die problemen ervoer in haar persoonlijke leven vanwege een stuk dat in de krant had gestaan. Toen ze een beetje jonger was, had ze ooit behoorlijk afgegeven op haar ouders. Dat was in een reportage over de verdwijnende generatiekloof. Ze had met naam en toenaam in de krant gestaan, het stuk kwam later op internet terecht, en wie ging Googlen op haar naam, kwam uit op dat verhaal.

Je kunt zeggen: als iemand met de krant praat, weet-ie dat het gepubliceerd gaat worden en dat het onder ogen van veel mensen gaat komen. Maar niet iedereen realiseert zich dat een krantenverhaal niet meer is als vroeger, toen het archief eigenlijk alleen door professionele documentalisten en archivarissen werd bekeken. Dat verhaal komt namelijk vaak op internet terecht, en zoals iedereen weet, heeft het web een oneindig geheugen. Maar zeker in de tijd dat dit voorbeeld speelt, was het nog niet zo gebruikelijk dat verhalen op de site terecht kwamen. Misschien was de veronderstelling in die tijd wel heel terecht dat het stuk de volgende dag gebruikt zou worden om de vis in te verpakken.

Naar mijn idee rust op journalisten de plicht om kwetsbare mensen in bescherming te nemen; heel jonge mensen bijvoorbeeld, of bronnen van wie je kunt vermoeden dat ze geestelijk niet helemaal in orde zijn, kunnen worden beschermd door niet hun werkelijke namen te gebruiken. In de meeste gevallen doet de werkelijke identiteit niet ter zake voor dat soort verhalen. Een reportage over misstanden in een bejaardentehuis wordt er niet slechter van als wordt vermeld dat mevrouw Pietersen in werkelijkheid niet zo heet. Het gaat om de beschrijving van de omgeving, niet om de persoon van mevrouw Pietersen.

Ik kom erop vanwege een nieuw voorstel van de Europese Commissie over het recht van burgers om 'vergeten' te worden, concreter: de mogelijkheid die burgers moeten krijgen om data die ondernemingen over hen hebben verzameld, te laten vernietigen. Een van de uitzonderingen op die regel is dat journalistieke archieven tot op zekere hoogte uitgezonderd zullen worden van deze maatregel. Verantwoordelijk Eurocommissaris Viviane Reding erkent dat deze archieven een grote waarde hebben. Aantasting daarvan is een vorm van vernietiging van ons historisch kapitaal. De vraag die zich onmiddellijk opdringt is naar de definitie van journalistiek. Het is hetzelfde probleem als de ethische waakhonden in diverse landen parten speelt. In sommige landen kunnen journalisten bijvoorbeeld niet verplicht worden om hun bronnen bekend te maken. Maar wie mag zich journalist noemen en dus een beroep doen op dit verschoningsrecht? Wie mag zich journalist noemen en zijn archief beschermen met een beroep op de journalistieke waarde?

Is dit blog journalistiek? En het blog dat ik destijds bij de Volkskrant bijhield?

Mochten we denken dat Redings voorstel duidelijkheid schept voor journalisten: nee. Zover zijn we helaas nog niet.

Interview over anonimiteit op internet

Kreeg wat vragen toegestuurd van Laurens Lammers, freelance journalist voor onder andere de GPD-kranten (de regionale kranten in Nederland). Aanleiding was dit stuk op de site van de Volkskrant. Heb Laurens onderstaande antwoorden gemaild.

– In de offline wereld is het heel normaal dat mensen hun echte naam gebruiken. Waarom is dat anders in de online wereld?

Dit fenomeen heeft zijn oorsprong in het vroege gebruik van het internet. In Usenet nieuwsgroepen in de jaren tachtig en negentig, was het onder deze vroege gebruikers heel gewoon om elkaar met een ‘nickname’ aan te spreken – korter, krachtiger, en een nick zei meer over wie iemand was dan een echte naam. Deze gewoonte is inmiddels traditie geworden, die wordt bekrachtigd door een aantal andere factoren:

  • De grote openheid van het internet. Veel mensen laten geven zichzelf online in grote mate bloot, niet alleen omtrent hun privéleven, maar ook als het gaat om politieke standpunten. Deze mensen voelen zich veiliger om niet hun echte naam te gebruiken; als ze willen, kunnen ze hun nick wel meedelen aan vrienden en familie
  • Ik ben geen socioloog, maar misschien heeft het ook te maken met een behoefte aan ontsnapping aan het dagelijks leven; sommige mensen willen gebruik maken van de mogelijkheid om online iemand anders te zijn dan offline.
  • Iemand kan onder een pseudoniem een heel eigen online reputatie opbouwen – een verschijnsel dat je vaak ziet in online communities, waar ‘Maanlander3’ een imago heeft waar ‘Jan Jansen’ niet aan kan tippen.

– Googles belangrijkste argument om op Google+ alleen het gebruik van echte namen toe te staan, is dat mensen gevonden moeten kunnen worden. Dat is toch een prima argument?

Nee, daarmee ben ik het niet zo eens; niet iedereen wil altijd gevonden worden, en ik vind dat je de keuze in principe aan de gebruikers zelf moet laten. Bovendien geloof ik Google niet; ik denk dat de werkelijke reden een heel commerciële is. Een echte naam is commercieel meer waard dan een pseudoniem.

– Als Google iemands (echte) naam en overige persoonsgegevens wil gebruiken voor marketingdoeleinden: wat is daar dan fout aan? Zo werkt het toch bij gratis diensten of producten?

Daarmee is in principe niks fout, het probleem is alleen dat Google en veel andere online dienstverleners niet open zijn over de manieren waarop de gegevens worden gebruikt en over de middelen die worden ingezet om die gegevens te achterhalen. Het is een ding om Google toe te staan om mijn surfgedrag op te slaan, te aggregeren met die van miljoenen andere gebruikers, en daaruit dan statistische conclusies te trekken; het is iets heel anders als Google mijn privégegevens deelt met adverteerders.

– Hoe reëel zijn de sancties waarmee Google dreigt als iemand zich met een valse naam aanmeldt bij Google+? Hoe kan Google sowieso te weten komen dat mijn gebruikersnaam op Google+ niet mijn echte naam is?

Dat is inderdaad een probleem; Google kan dat niet werkelijk en is daarmee ook al de fout ingegaan (zie dit stuk op mijn blog). Google heeft geen middelen om mijn echte naam te achterhalen, tenzij ze een soort Digid-achtig systeem gaan inzetten.

– Op Google+ bepaal je als gebruiker zelf welke personen er in je kringen zitten en wie wat kan/mag lezen (= een kwestie van goed instellen). Een gebruiker die publiceert onder zijn echte naam kan zich daardoor toch genoeg afschermen om eventuele repercussies te voorkomen?

Ja – in principe is dit waar. Het probleem is echter soortgelijk aan Facebook, waar dit soort instellingen zo verborgen zijn, zo vaak wijzigen, en bovendien op een verkeerde ‘standaardwaarde’ worden gezet. Nu valt er wel wat te zeggen voor het feit dat mensen die zo dom zijn om de instellingen niet goed te verkennen, dan maar op de blaren moeten zitten; maar bij sommige ondernemingen (en dan denk ik op dit moment eerder aan Facebook dan aan Google) lijkt het daadwerkelijk bedrijfsbeleid te zijn om het de gebruikers op dit vlak zo ingewikkeld mogelijk te maken en zelfs zoveel mogelijk om de tuin te leiden.

– In je VK-stuk schrijf je dat je ooit de gedachte aanhing dat mensen zich online een stuk beter gedragen wanneer ze onder hun eigen naam opereren. Hang je die gedachte tegenwoordig geheel niet meer aan of toch nog wel een beetje?

Nee, ik denk dat dat nog steeds klopt; wie onder zijn echte naam opereert, zal over het algemeen voorzichtiger zijn. Ik denk alleen dat het principieel en praktisch niet af te dwingen is, om de reden die ik noem in het VK-stuk.

– Hoe belangrijk is volgens jou het recht van mensen op anonimiteit op internet?

Dat recht is zeer belangrijk, ik denk zelfs dat het een fundamenteel recht is voor de meeste diensten. Natuurlijk betekent dat niet dat anonimiteit altijd volledig dient te zijn; als ik uitbater ben van een webshop, dan wil ik mijn producten wel naar werkelijk bestaande mensen kunnen verzenden; maar ook in dat geval wil ik niet dat iemand zonder mijn toestemming te weten zou komen dat ik daar geshopt heb. Het moet mijn keus zijn om mijn online activiteiten aan de grote klok te hangen of niet; het is wat mij betreft net zo’n fundamenteel recht als het briefgeheim of het recht dat ik heb dat mijn telefoongesprekken niet worden afgeluisterd.

Je zult maar Blake Ross heten…

Net nieuwe column geplaatst op de site van de Volkskrant. Gaat over anonimiteit op het web en  het merkwaardige privacybeleid van Google (zie Google+) en Facebook. Maak van de gelegenheid gebruik om twee extra opmerkingen te plaatsen. Want het is natuurlijk raar dat ik LinkedIn heb gemist, met zijn nieuwe beleid om ongevraagd profielen en foto’s van gebruikers te plaatsen in advertenties op die site. Dat lijkt me een duidelijk geval van misbruik van vertrouwen. En daarnaast lees ik nu net dat Google+ een van de ontwerpers van Firefox uit zijn netwerk heeft gegooid, vanwege het gebruik van een valse identiteit. De man heet echter werkelijk Blake Ross….

Vrome boosheid over Facebook en Google

 

Stel je voor: vanaf morgen kun je niet meer pinnen wegens ontoereikend saldo. Hoe kan dat? Je hebt net je salaris overgemaakt gekregen. Je belt met de bank, die je laconiek meedeelt dat je rekening helaas over de kredietlimiet is heengegaan. Je wilt aangifte doen van diefstal bij de politie, maar daarvoor moet je je legitimeren. Je wordt opgepakt, omdat je plotseling een strafblad van hier tot Tokio blijkt te hebben. Maar je hebt nog nooit een vlieg kwaad gedaan! Terwijl je in de cel overdenkt hoe het zover heeft kunnen komen, bereikt je het bericht van de executeur dat hij je huis in opdracht van de bank heeft verkocht.
Dit is in een notendop de plot van  de  klassieker The Net, die woensdagavond weer eens op de televisie te zien was. De film stamt uit 1995, maar speelt heel modern in op de angst van de moderne mens voor het verlies van zijn privacy, sterker nog, zijn identiteit. Het thema is actueel: we geven steeds meer van onszelf weg op allerlei sociale-netwerksites zoals Facebook, Hyves en LinkedIn. We hebben er geen probleem mee dat we ons cv aan iedereen ter inzage geven, we twitteren dat we nu eindelijk zijn vertrokken op die lang verdiende vakantie, en op de autostrada tussen Bologna en Florence laten we het thuisfront via Hyves en Flickr meegenieten van het uitzicht.
Dat al die informatie in verkeerde handen terecht kan komen, interesseert ons blijkbaar geen biet. Of toch wel? Facebook heeft de afgelopen weken zwaar onder vuur gelegen omdat het bedrijf ongevraagd vertrouwelijke gegevens openbaar maakte van de deelnemers. Google moest door het stof omdat het bij het maken van foto’s ten behoeve van zijn Streetview-dienst ook de onbeveiligde netwerkgegevens van alle woningen die het passeerde opsloeg.
De vraag is waar we ons nou eigenlijk precies boos om maken. Kennelijk heeft dat alles te maken met het gevoel van controle. Zodra je zelf blogt, twittert, foto’s en video’s publiceert, kan alles. Je hebt de keus om al dan niet te publiceren. Waar we boos over worden is het verlies van zeggenschap; als de instelling waar wij onze data aan toevertrouwen (of dat nou Google is of Facebook) daar al dan niet bewust onzorgvuldig mee omspringt.
Onze samenleving wordt steeds transparanter, niet alleen online, ook offline. Op elke straathoek hangen camera’s. Bedrijven monitoren het emailverkeer en het surfgedrag van hun werknemers, scholen doen hetzelfde met hun leerlingen. Onze telefoonleveranciers weten hoe lang we bellen, en met wie. Ze zijn zelfs verplicht om die gegevens enige tijd te bewaren en zo nodig aan de autoriteiten ter beschikking te stellen. Als we digitale televisie hebben, weet de kabelboer welke zender we kijken. Dat laten we toe, en niet alleen omdat het opgeven van onze privacy helpt om misdaad en terrorisme te bestrijden. We laten het ook toe omdat het ons economisch voordeel kan bieden: we geven met plezier onze privégegevens prijs als ons dat een extraatje oplevert, al is het maar een minimale kans op het winnen van een Suzuki.
De woede over het gedrag van Facebook en Google doet dan ook vroom en schijnheilig aan. Een mooie anekdote ter illustratie: Facebook biedt webmasters een ok-knopje aan dat ze op hun eigen site onder hun artikelen kunnen plaatsen. Met een klik geven bezoekers zo te kennen dat het artikel goed vinden en laten dat meteen al hun Facebook-contacten weten. Kijk wat er gebeurde toen ReadWriteWeb, een grote site voor web-enthousiasten, een artikel publiceerde waarin melding werd gemaakt van de trend dat veel mensen hun Facebook wilden opzeggen. Het Facebook-ok-knopje werd bijkans stukgeklikt.
Web 2.0 goeroe Tim O’Reilly, die op deze contradictie wees, zegt dat het de taak is van web-uitvinders als Facebook en Google om af en toe fouten te maken. Deze bedrijven zijn opgericht om diensten te ontwikkelen waarvan de gebruikers in eerste instantie niet eens wisten dat ze die nodig hadden, maar die vervolgens wel razend populair blijken te zijn. Soms gaan ze te ver, dan worden ze teruggefloten. Dit proces hoort bij innovatie en is verre te verkiezen boven de heimelijke afluisterpraktijken van sommige overheden.
O’Reilly gaat wat ver, naar mijn  mening; maar het is wel evident dat we nog lang niet genoeg hebben nagedacht over de grenzen van onze privacy in deze brave new world van het internet. En ergens vind ik dat toch veel belangrijker dan de vraag of een enkele hacker erin slaagt om in te breken in de stemcomputers die bij verkiezingen wordt gebruikt. Iedereen mag weten wat ik stem. Maar mijn bel-, kijk- en klikgedrag houd ik eigenlijk liever geheim.

Stel je voor: vanaf morgen kun je niet meer pinnen wegens ontoereikend saldo. Hoe kan dat? Je hebt net je salaris overgemaakt gekregen. Je belt met de bank, die je laconiek meedeelt dat je rekening helaas over de kredietlimiet is heengegaan. Je wilt aangifte doen van diefstal bij de politie, maar daarvoor moet je je legitimeren. Je wordt opgepakt, omdat je plotseling een strafblad van hier tot Tokio blijkt te hebben. Maar je hebt nog nooit een vlieg kwaad gedaan! Terwijl je in de cel overdenkt hoe het zover heeft kunnen komen, bereikt je het bericht van de executeur dat hij je huis in opdracht van de bank heeft verkocht.

Dit is in een notendop de plot van  de  klassieker The Net, die woensdagavond weer eens op de televisie te zien was. De film stamt uit 1995, maar speelt heel modern in op de angst van de moderne mens voor het verlies van zijn privacy, sterker nog, zijn identiteit. Het thema is actueel: we geven steeds meer van onszelf weg op allerlei sociale-netwerksites zoals Facebook, Hyves en LinkedIn. We hebben er geen probleem mee dat we ons cv aan iedereen ter inzage geven, we twitteren dat we nu eindelijk zijn vertrokken op die lang verdiende vakantie, en op de autostrada tussen Bologna en Florence laten we het thuisfront via Hyves en Flickr meegenieten van het uitzicht.

Dat al die informatie in verkeerde handen terecht kan komen, interesseert ons blijkbaar geen biet. Of toch wel? Facebook heeft de afgelopen weken zwaar onder vuur gelegen omdat het bedrijf ongevraagd vertrouwelijke gegevens openbaar maakte van de deelnemers. Google moest door het stof omdat het bij het maken van foto’s ten behoeve van zijn Streetview-dienst ook de onbeveiligde netwerkgegevens van alle woningen die het passeerde opsloeg.

De vraag is waar we ons nou eigenlijk precies boos om maken. Kennelijk heeft dat alles te maken met het gevoel van controle. Zodra je zelf blogt, twittert, foto’s en video’s publiceert, kan alles. Je hebt de keus om al dan niet te publiceren. Waar we boos over worden is het verlies van zeggenschap; als de instelling waar wij onze data aan toevertrouwen (of dat nou Google is of Facebook) daar al dan niet bewust onzorgvuldig mee omspringt.

Onze samenleving wordt steeds transparanter, niet alleen online, ook offline. Op elke straathoek hangen camera’s. Bedrijven monitoren het emailverkeer en het surfgedrag van hun werknemers, scholen doen hetzelfde met hun leerlingen. Onze telefoonleveranciers weten hoe lang we bellen, en met wie. Ze zijn zelfs verplicht om die gegevens enige tijd te bewaren en zo nodig aan de autoriteiten ter beschikking te stellen. Als we digitale televisie hebben, weet de kabelboer welke zender we kijken. Dat laten we toe, en niet alleen omdat het opgeven van onze privacy helpt om misdaad en terrorisme te bestrijden. We laten het ook toe omdat het ons economisch voordeel kan bieden: we geven met plezier onze privégegevens prijs als ons dat een extraatje oplevert, al is het maar een minimale kans op het winnen van een Suzuki.

De woede over het gedrag van Facebook en Google doet dan ook vroom en schijnheilig aan. Een mooie anekdote ter illustratie: Facebook biedt webmasters een ok-knopje aan dat ze op hun eigen site onder hun artikelen kunnen plaatsen. Met een klik geven bezoekers zo te kennen dat het artikel goed vinden en laten dat meteen al hun Facebook-contacten weten. Kijk wat er gebeurde toen ReadWriteWeb, een grote site voor web-enthousiasten, een artikel publiceerde waarin melding werd gemaakt van de trend dat veel mensen hun Facebook wilden opzeggen. Het Facebook-ok-knopje werd bijkans stukgeklikt.

Web 2.0 goeroe Tim O’Reilly, die op deze contradictie wees, zegt dat het de taak is van web-uitvinders als Facebook en Google om af en toe fouten te maken. Deze bedrijven zijn opgericht om diensten te ontwikkelen waarvan de gebruikers in eerste instantie niet eens wisten dat ze die nodig hadden, maar die vervolgens wel razend populair blijken te zijn. Soms gaan ze te ver, dan worden ze teruggefloten. Dit proces hoort bij innovatie en is verre te verkiezen boven de heimelijke afluisterpraktijken van sommige overheden.

O’Reilly gaat wat ver, naar mijn  mening; maar het is wel evident dat we nog lang niet genoeg hebben nagedacht over de grenzen van onze privacy in deze brave new world van het internet. En ergens vind ik dat toch veel belangrijker dan de vraag of een enkele hacker erin slaagt om in te breken in de stemcomputers die bij verkiezingen wordt gebruikt. Iedereen mag weten wat ik stem. Maar mijn bel-, kijk- en klikgedrag houd ik eigenlijk liever geheim.

 

 

Online archief: zegen of vloek

“Beste meneer/mevrouw,
Onze lijn is in principe dat we geen artikelen verwijderen uit ons archief. Zoals u wellicht begrijpt is ons archief van grote journalistieke, historische en commerciële waarde, en er is ons veel aan gelegen om dat zoveel mogelijk intact te houden.
Op deze regel kunnen natuurlijk uitzonderingen worden gemaakt. Daar moeten dan echter wel zwaarwegende redenen voor zijn.
Op het eerste gezicht zie ik die niet in de argumenten die u aanvoert.”

Dat is het standaard-antwoord dat de meeste mensen terugkrijgen als ze verzoeken om een aanpassing te doen in het archief van de Volkskrant. Die vraag is des te actueler nu we sinds deze week een veel grotere historie aan Volkskrant-artikelen gratis online beschikbaar stellen. Het zijn er nu 700 duizend; en je kunt er donder op zeggen dat het aantal mensen dat al googlend op hun eigen naam stuit (en daar niet altijd geflatteerd uitkomt) gaat toenemen.

Ons uitgangspunt staat als een huis, daarvan ben ik overtuigd. We zullen binnenkort ook een andere wijziging op de site doorvoeren die de geschiedenis nog wat meer recht doet. Het komt natuurlijk met enige regelmaat voor dat we artikelen moeten wijzigen omdat ze worden ingehaald door de actualiteit of omdat ze niet helemaal correct blijken. Tot nog toe was er eigenlijk geen manier om die wijzigingen bij te houden en te tonen, wat ons nog wel eens op het verwijt kwam te staan dat we de ‘geschiedenis verdraaiden’. We staan op het punt om die geschiedenis voortaan wel te tonen, zoals ook bijvoorbeeld bij en.nl gebeurd. Daar worden wijzigingen keurig bijgehouden, en die zijn ook voor de bezoeker na te kijken.

Maar even terug naar dat archief. Af en toe bereikt ons het verwijt dat ons uitgangspunt ‘wel wat menselijker’ mag. Wat doe je met uitspraken van iemand die niet helemaal verantwoordelijk gehouden kan worden voor wat hij zei, vanwege bijvoorbeeld ziekte of minderjarigheid? Vroeger was het simpel voor de journalist. Je publiceerde in de papieren krant, die lag de volgende dag bij het oud papier, en na twee dagen was de naam van betreffend persoon alleen zichtbaar voor professionele archivarissen, journalisten en documentalisten. De rest van de wereld vergat hem.

Maar met de komst van internet is de verantwoordelijkheid van de journalist toegenomen. Wat hij nu publiceert, en hoe hij het publiceert, is over tien en honderd jaar nog na te gaan voor iedereen die een toetsenbord kan hanteren. Hoe gaan we dan om met het kind dat in zijn jeugdige overmoed ooit heeft gezegd nooit een baan bij een multinational te accepteren, en nu tegen de ene na de andere afwijzing bij zijn sollicitaties aanloopt? Of met de manisch-depressieve man die zijn familie door het slijk haalt? Of met het slachtoffer van het zedenmisdrijf dat geïnterviewd wordt en niet stilstaat bij het feit dat haar naam ook wordt gepubliceerd? Blijven we volhouden dat de archieven heilig zijn?

Anderzijds: stel dat de redactie in uitzonderlijke gevallen wel zou overgaan tot aanpassing van het archief. Waar leg je dan de grens? Hoe schrijnend moet een situatie zijn voordat je zwicht? En hoe onderzoek je al die claims? Neem je voor waar aan wat een verzoeker beweert?

Op dit moment liggen er twee van zulke vragen voor. De ene is van een ex-gemeenteraadslid die ooit op weinig complimenteuze wijze werd beschreven door collega-raadsleden, nota bene van zijn eigen partij. Hij heeft nu last van dat stuk bij het vinden van een baan en vraagt ons om het artikel, een paar jaar oud, te verwijderen. Het andere is van een moeder die ooit een interview afstond over haar autistische kind, daar nu spijt van heeft, en het betreffende artikel eveneens geschrapt wil zien. Op beide verzoeken antwoorden wij nee. Maar dat nee moet geen automatisme worden. We moeten er goed over blijven doordenken.

Over vetes en verloren liefdes

Het internet is een uitlaatklep en een therapeut – althans, voor de mensen die er hun berichten achterlaten. Wie zijn zieleroerselen op het web plaatst, voelt zich niet zelden daarna stukken beter; en zeker als hij, zoals vaak hier op het Volkskrantblog gebeurt, een luisterend oor vindt en begripvolle reacties. Prima allemaal.

Minder fraai is het als bloggers menen hun privévetes hier te mogen uitvechten en hun ex-vrienden en -vriendinnen door het slijk halen. Soms gebeurt dat. Meestal volstaat het om het betreffende bericht weg te halen en de overtreder te waarschuwen.

Zojuist heb ik dat weer moeten doen, wat voor mij aanleiding is om dit korte berichtje te schrijven. Een oproep, zo je wilt: mensen, het is prima om hier je sores van je af te schrijven. Wat mij betreft is dat één van de functies van dit blog. Maar zorg er dan in hemelsnaam wel voor dat dat gebeurt met respect voor de privacy van de tegenpartij. Je verloren vriendin heeft er niet om gevraagd om hier met haar hele hebben en houwen neergezet te worden. Jullie ruzie hoeft hier niet uitgevochten te worden.

Kortom: maak je verhaal anoniem, en zorg dat de ander niet herkenbaar is. Dat kan betekenen dat je zelf onder een alias moet opereren. Doe dat dan – maar gebruik het Volkskrantblog niet om een ander de grond in te trappen.

Fraude en anonimiteit op het Volkskrantblog

Albert van der Vliet signaleert iets en noemt dat fraude. Wat hij fraude noemt, is bij de meeste gebruikers en zeker ook bij de redactie allang bekend. We hebben daar al een aantal malen over geschreven.

Het komt erop neer dat we bij de bouw van het Volkskrantblog een afweging hebben gemaakt tussen gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid. Daarbij vonden we het eerste belangrijker. Een waterdicht systeem op internet is bijna niet te maken, en als het wel bestaat, is het nauwelijks te bedienen. We hebben verschillende malen ook zelf aangegeven dat er gemakkelijk is te frauderen; dat je dus vooral niet te veel waarde moet hechten aan die lijstjes, maar dat die slechts een indicatie zijn, in het beste geval, van de populariteit en kwaliteit van verschillende bloggers.

De redactie is zelf ontevreden over die lijstjes; ook de redactie-beveelt-aan-lijst voldoet niet helemaal aan onze standaard. Het liefst zouden we inderdaad dagelijks een lijst maken van beste berichten. Maar geloof het of niet, daartoe ontbreekt het ons aan tijd.

We gaan de zomer gebruiken om het Volkskrantblog, dat dan bijna een jaar bestaat, in zijn geheel te evalueren. In ieder geval gaan we ook de layout, en daarmee waarschijnlijk ook de functionaliteit, veranderen.

Dan: de kwestie van de anonimiteit. Guus Rombouts haalt zijn favoriete vijand van stal en trekt van leer tegen hun gebruik van schuilnamen. Sorry Guus, maar ook daarin brengen we geen verandering aan. Het blijft mogelijk om anoniem te bloggen; maar mogelijk zullen we het de bloggers wel mogelijk maken om op voorhand alleen reacties toe te staan van medebloggers. Ik zou het wel jammer vinden als daarvan op grote schaal gebruik zou worden gemaakt. Mijn persoonlijke mening is dat, wie zich begeeft op internet, een publiek podium betreedt. Wie op een zeepkist gaat staan, kan met eieren worden bekogeld. Als je daar niet tegen kunt, moet je vooral in de veiligheid van de menigte blijven.