Er zit een rare paradox in de steeds toegenomen professionalisering van de journalistiek aan de ene kant, en het enorm gegroeide wantrouwen jegens journalisten aan de andere kant. Journalisten zijn steeds beter opgeleid. Een paar jaar terug was een HBO-opleiding voldoende om bij een landelijke krant binnen te komen. Tegenwoordig is een universitaire graad wel een minimumeis, naast een stevige dosis ervaring. Maar toch is er bij het publiek een sterke behoefte aan meer evenwichtige verslaggeving. Uit die behoefte komen nieuwe omroep-initiatieven als PowNed (van GeenStijl) en Wakker Nederland (van de Telegraaf) voort. Journalisten worden blijkbaar gezien als overwegend links en onbetrouwbaar; in het ergste geval als de vijfde colonne van GroenLinks, PvdA en D66.
Journalisten bewezen vroeger (tot ergens begin jaren tachtig) vooral lippendienst aan traditionele journalistieke dogma’s als de scheiding van feit en mening, hoor en wederhoor, en het ambacht van een goed geschreven verhaal. Wie de moeite neemt de leggers uit die jaren door te bladeren, raakt geschokt door de onverholen politieke stellingnames die in veel stukken doorklinken, en het schoolkrantenproza dat af en toe wordt gebezigd. Niet alleen in plaatselijke sufferdjes, maar ook in titels als Volkskrant en NRC Handelsblad. Tegelijk was toen de krant nog een meneer waar je met respect tegenop zag.
Wie tegenwoordig nog op die manier werkt, is geen lang leven beschoren bij een zichzelf serieus nemend medium. Natuurlijk gaan er nog steeds veel dingen fout, ook bij de kwaliteitsmedia. Maar lippendienst aan verheven journalistieke idealen volstaat niet – er zijn ombudsmannen, en steeds mondiger lezers die journalisten en hoofdredacties bij de les houden en zorgen dat de normen van het vak ook daadwerkelijk worden nageleefd.
Het journalistieke vak verliest niet alleen status, het dreigt ook aan relevantie in te boeten. Deze week verscheen het jaarlijkse rapport van het Amerikaanse onderzoeksinstituut PEW over de staat van de journalistiek. Wie hierover nog niet somber was, zakt na lezing acuut in een diepe depressie. Drie dalende lijnen zien we: het publiek wordt kleiner, de inkomsten nemen af, en de werkvloeren op de redacties worden steeds leger.
Volgens PEW wordt de discussie over de toekomst van de journalistiek door drie vragen gedomineerd: als de economie weer aantrekt, zal het dan ook met de journalistiek weer beter gaan? Worden er alternatieven bedacht die de lezers aanspreken en de rol van de traditionele journalisten in het informeren van hun publiek overnemen? En leveren die alternatieven ook nog wat geld op? PEW zegt hierover: ‘de antwoorden zijn nog niet erg veelbelovend’.
Dat lijkt me het understatement van het jaar.
Volgens mij is het in deze discussie belangrijk om een onderscheid te maken tussen journalistiek als economische activiteit enerzijds en maatschappelijk relevante actor anderzijds. Vanuit economisch perspectief is de journalistiek een sector die aan vele tienduizenden mensen werk biedt, voor miljarden aan belastinginkomsten zorgt en (nog steeds) een belangrijk marketingkanaal is voor derde partijen zoals bedrijven en overheid. Wie puur economisch redeneert zal in de journalistiek misschien een bedrijfstak zien die moet innoveren om te overleven. De journalistiek maakt een ingrijpend veranderingsproces door waarin veel zekerheden omver worden gekegeld. Uiteindelijk gaat de sector misschien de weg van sigarenindustrie in de Langstraat of de textielindustrie in Twente: onherkenbaar veel kleiner, met alleen een overlevingskans voor de allerslimsten.
Maatschappelijk gezien wordt de rol van de journalistiek voor een deel overgenomen door nieuwe media. Het publiek is steeds minder afhankelijk van de traditionele nieuwsbronnen om toch op de hoogte te blijven van het aftreden van Wouter Bos of de kritiek op Jan Peter Balkenende. Maar de crux zit hem in het hierboven gemaakte voorbehoud: ‘voor een deel’. Want journalistiek heeft een taak om te informeren, natuurlijk, om te vermaken, vooruit, maar ook om kritisch te onderzoeken. Voor dat doel is het handig dat de journalist weet dat er een instituut achter hem staat dat hem steunt, juridisch als het nodig is, in ieder geval economisch. De rol van onderzoeksjournalistiek wordt veel minder snel overgenomen door bloggers.
Vanuit de blogwereld komen veel nieuwtjes naar boven – maar de bloggers die over het geld, de motivatie, de expertise en de netwerken beschikken om het Koninklijk Huis kritisch te volgen of te berichten over de geldverspilling bij de woningcorporaties – die zijn op de vingers van een hand te tellen.
In dat opzicht kan het rapport van Pew gelezen worden als een wake-up call voor iedereen die de democratie een warm hart toedraagt: zonder wat ik dan maar even ‘geinstitionaliseerde’ journalistiek noem, loopt het democratisch gehalte van onze maatschappij gevaar.