Laat anderen voor je werken…

IT'ers kennen twee scholen: die van Google en die van Apple.

De Apple-richting is traditioneel, gesloten en voor zijn succes afhankelijk van de kwaliteit van de producten en diensten die het levert. Zolang die kwaliteit goed is, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de beste mensen aan je te binden – zodra deze wegvallen en hun vervangers op een lagere trede opereren, heb je een probleem.

De Google-richting is modern, open en voor zijn succes afhankelijk van de mate waarin het slaagt anderen het werk voor zich te laten doen. Zolang andere partijen bereid blijven Google te voorzien van data, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de data compleet en openbaar te maken, zodat anderen je eigen producten en diensten kunnen blijven verbeteren.

Vanuit IT-perspectief is Facebook Google, en Microsoft Apple.

Facebook en Google bieden zogeheten API's (Application Programming Interfaces) aan, waarmee eindgebruikers maar ook ontwikkelaars aan de gang kunnen gaan om data te verrijken. Google Maps is daarvan een mooi voorbeeld. Wie zijn eigen site beheert en een beetje technische kennis heeft, kan met weinig moeite een Google-kaart integreren. En eindgebruikers kunnen hun eigen kaarten samenstellen en die delen met de wereld. Elke keer als dat gebeurt, wordt Maps geleveraged ten voordele van Google. De Facebook-API maakt het mogelijk dat internetgebruikers sites kunnen 'liken', op veel plaatsen kunnen inloggen met hun Facebook-account, en commentaren kunnen achterlaten. Elke keer als dat gebeurt, wordt Facebook weer iets slimmer.

Ik kom erop omdat ik aan het werk ben met de ontwikkeling van een open-source CMS dat volledig is gebaseerd op Zend Framework 2, dat op dit moment nog in Beta is. Daarbij kwam ik op deze Reddit post die bijzonder verstandig is. Probeer de interesse van de gemeenschap te wekken voor je eigen werk. Maak duidelijk hoe de inzet van allen ook aan iedereen ten goede komt. Zend Framework 2 is de poging van Zend om zijn eigen product (PHP) aanvaardbaar te maken voor grote commerciële toepassingen. Het is in het belang van Zend dat PHP professionaliseert, verdwijnt uit de sfeer van de hobbyisten, en de positie van vooral Java als programmeertaal voor grote ondernemingen ondergraaft.

Google is groot dankzij data, Facebook dankzij zijn gebruikers, Zend probeert het te doen door samen met de gemeenschap een industriestandaard te ontwikkelen.

De les? Tenzij je een zodanig uniek product hebt dat je op eigen kracht succes kan boeken (zie Apple en Microsoft), is bijna elk bedrijf gebaat bij meer openheid. 

Eerste versie: open source journalistiek

Hieronder de eerste versie van het stuk over burgerjournalistiek, zoals dat volgende week in de krant komt. Het is een vorm van open-source journalistiek: commentaren zijn welkom, en die zal ik, indien mogelijk, hierin verwerken. Let wel: het maximale aantal woorden voor dit verhaal is 700!

 

Het was, heel eventjes, het nieuws van de dag op Twitter: Paul de Leeuw hangt zijn account aan de wilgen. ‘Hallo lieve mensen! Hoe leuk ik het ook vond: ik ga van de twitter af! Niet door jullie, maar door andere factoren!!! Afkicken! Dag allemaal!’

Binnen de kortste keren vond dit nieuwtje uit de televisiewereld zijn weg naar mainstream-media;  met een uur of wat stond het bericht donderdagochtend op de sites van alle grote kranten en omroepen, om de volgende dag nog in de faits divers van de geschreven pers te worden opgenomen.

Twitter, de berichtendienst waar de leden via hun mobiel of het web een bericht van hooguit 140 tekens naartoe kunnen sturen, is inmiddels niet meer weg te denken van het web. Wie bovenstaand voorbeeld te frivool vindt, wordt wellicht wel overtuigd door de waarneming dat het een twitteraar was die als eerste foto’s van de crash van het vliegtuig van Turkish Airlines de wereld instuurde. En zo nam de wereld ook via Twitter kennis van de Iraanse revolte van de afgelopen zomer.

De berichtendienst  voegt een belangrijk wapen toe aan het arsenaal van de burgerjournalist: de actieve burger die met hulp van nieuwe media verslag doet van zijn waarnemingen en daarmee, gewild of ongewild, voor een deel de rol van traditionele journalisten overneemt. Die burger had zich met zijn weblogs en bijdragen op discussiefora  al een plek verworven in het journalistieke productieproces. Al was het maar omdat de meeste ‘professionele’ journalisten deze platforms inmiddels bij hun standaard bronnenonderzoek betrekken als ze zich oriënteren op een nieuw onderwerp.

Volgens Marc Chavannes, onder meer hoogleraar journalistiek aan de Rijksuniversiteit van Groningen, bepalen deze bloggers en twitteraars voor een deel de toekomst van de journalistiek, zo zei hij een paar weken geleden op een discussiebijeenkomst. Hij dicht hun zelfs nog een belangrijker rol toe: met hun toenemende invloed springen zij in het gat dat de steeds amechtiger opererende traditionele media achterlaten in het controleren van de macht.

Diezelfde traditionele media lijken vooralsnog tamelijk  terughoudend in de acceptatie van die rol. ‘Het is goed dat nieuwe communicatiemiddelen burgers meer mogelijkheden geven om hun eigen kennis en ervaring aan te dragen in discussies of bij gebeurtenissen – in woord en beeld. Maar de nieuwsgierigheid van burgers is doorgaans beperkt van reikwijdte; die betreft vooral zijn of haar directe omgeving en/of persoonlijk belang. Als je het al burgerjournalistiek mag noemen, is die te vaak het resultaat van toevallige betrokkenheid, niet van stelselmatig onderzoek’, zegt Birgit Donker, hoofdredacteur van NRC Handelsblad.

Ter voorbereiding van dit stuk deed ik een klein experiment in ‘open source’ journalistiek gedaan: ik deed een oproep aan bezoekers op het vkblog (de weblog-omgeving van de Volkskrant) en mijn persoonlijke site. De vraag: leeft het begrip burgerjournalistiek überhaupt wel? Een eerste versie van dit stuk heeft bovendien online gestaan, om commentaren en reacties uit te lokken die het verhaal beter zouden maken.

 Opvallend: de meeste bloggers hebben er helemaal geen behoefte aan om als burgerjournalist neergezet te worden.  Zij willen vooral de vrijheid houden om te kunnen schrijven over wat hen bezighoudt. De vraag of dat als journalistiek moet worden beschouwd, lijkt vooral een academische. Wel verzucht Elsje Dijkstra: ‘Tot nu toe is het vooral de blogger die reageert op de journalist. Ik denk dat het tijd wordt dat de journalist gaat reageren op de blogger. Pak de verschillende meningen die hier op het blog worden neergezet eens bij elkaar, zet ze af tegen de informatie uit andere bronnen, lever kritiek, sta open voor kritiek op de journalistieke stukken, vraag bloggers om in hun omgeving te letten op onderwerpen die in het nieuws zijn. Te vaak lijkt het nu of de journalist en de blogger in gescheiden werelden leven.’

Die mening wordt, in iets andere termen, ook verwoord door Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers en Henk Blanken, adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden. Brouwers pleit voor ‘augmented journalism’: breng de sterke kanten van de traditionele journalistiek (de onderzoekskracht, de diepgang, het vermogen een verhaal te vertellen) samen met de transparantie, interactie, snelheid en netwerken van de nieuwe wereld. ‘En laten we eindelijk ons betrokken, kundige en geïnteresseerde publiek op een voetstuk plaatsen en samenwerken om betere resultaten te halen.’

De gouden eeuw van internet

John Dvorak, columnist van het Amerikaanse computermagazine PCMag.com, denkt dat de ‘gouden eeuw’ van internet voorbij is. Het internet gaat ten onder aan porno en spam. Bezorgde regeringen gaan voor ons uitmaken welke sites we wel en niet mogen bezoeken; bedrijven blokkeren hele sectoren van het internet om zo hun personeel het bezoeken van nazi- en porno-sites te verbieden.

Volgens Dvorak zal een combinatie van ‘maatregelen van regeringen, providers en bedrijven het web uiteindelijk tot een beperkt toegankelijk netwerk maken, waarin veel van de nu nog beschikbare inhoud niet meer te vinden zal zijn.’

De Amerikaanse regering en veel Amerikaanse bedrijven huren derde partijen in om zwarte lijsten van verboden sites op te stellen, en oefenen vervolgens nauwelijks meer controle uit op de inhoud van die lijsten, zegt Dvorak. Het resultaat is dat ook controversiële onderwerpen als de antiterreurwetgeving of de evolutietheorie tot verboden terrein zijn verklaard.

Slechts een paar uitverkorenen, voorspelt Dvorak, zullen uiteindelijk onbeperkt toegang hebben tot het hele web.

Dvorak stelt een paar onrustbarende ontwikkelingen aan de kaak, maar gaat naar mijn idee compleet voorbij aan het zelfherstellend vermogen van het web. De gigantische open-source beweging, de verzameling van ontwikkelaars die gratis software ontwikkelt en verspreidt, de wijdverbreide sociale netwerken die ontstaan, waarborgen dat er op het net altijd vrijplaatsen blijven bestaan, die nauwelijks of niet door wetgeving of commerciële belangen in een bepaalde richting zijn te duwen. Het net is door zijn laagdrempeligheid in wezen anarchistisch en nauwelijks te reguleren.

Wel ligt het voor de hand dat een tweedeling gaat ontstaan, tussen enerzijds een groep gebruikers die alle krochten heeft verkend en de weg blindelings kan vinden – dat zullen vooral de jongeren zijn, de ‘generatie Einstein‘, zoals dat woensdag in deze krant werd genoemd. Aan de andere kant heb je een wellicht veel grotere groep surfers die zich braaf houden aan de beperkingen, minder avontuurlijk zijn aangelegd, en genoegen nemen met het meest toegankelijke deel van het web.

Voor de nieuwsverspreiding op het web heeft dit naar mijn idee nauwelijks consequenties. Grote nieuwssites zullen hun best moeten blijven doen om alle informatie op een zo toegankelijk mogelijke manier te ontsluiten. Daarbij moeten ze optimaal gebruik maken van het feit dat websurfers op een andere manier informatie tot zich nemen dan krantenlezers. Een krantenbericht lees je lineair, serieel, rationeel: je begint bovenaan, bij de kop, en je leest in principe door tot de afsluiting. Je volgt een logisch betoog van de auteur.

Een websurfer neemt de informatie op een veel meer parallelle, intuïtieve manier tot zich. Hij kijkt, luistert en leest, klikt eens wat, zijn ogen gaan van her naar der. Een verhaal wordt interactief verteld en vereist participatie: je móet klikken als je wat wijzer wilt worden. Informatie die op die manier wordt geconsumeerd, beklijft uiteindelijk misschien wel beter dan het traditioneel vertelde nieuwsverhaal in de krant.

Waar de door Dvorak geschetste ontwikkelingen van veel groter belang voor zijn, is voor de beroepsgroep van journalisten. Voor hen wordt het internet een steeds belangrijkere bron van informatie. Voor hun beroepsuitoefening is het nodig dat zij toegang hebben tot alle mogelijke bronnen op het web, en niet alleen tot de beperkte lijst die de verschillende vormen van censuur heeft gepasseerd.

Het journalistieke ambacht wordt in die zin technischer van aard. De journalist moet voortaan met databases overweg kunnen; en om de interactieve verhalen te kunnen vertellen die op het internet worden gevraagd, moet hij misschien wel kunnen automatiseren, zegt de Amerikaanse programmeur-journalist Adrian Holovaty. O schrikbeeld van veel collega’s; de toekomst is voor de jeugdige journalisten die niet alleen een interview kunnen afnemen, maar ook hun weg kunnen vinden in Javascript, HTML en PHP.