Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’ elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.
Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?
Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.
Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.
Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.
Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.
Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’
We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.
Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.
Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’ elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.
Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?
Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.
Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.
Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.
Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.
Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’
We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.
Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.