Echte journalistiek: compleet, consistent en overzichtelijk

Toen ik gisteravond de bijlage van de NRC over het regeerakkoord zat door te nemen, moest ik denken aan de recente discussie over de toegevoegde waarde van de journalistiek. Wat kenmerkt nou deze bijlage: het biedt een redelijk compleet overzicht van álle belangrijke punten uit het regeerakkoord, waarbij op een consistente manier zowel een partijpolitieke uitleg wordt gegeven (is VVD, dan wel CDA of PVV winnaar op dit punt) als ook een inhoudelijke analyse wordt gemaakt van het beleid.

Kernbegrippen hierbij zijn dus de combinatie van compleetheid, consistentie en overzichtelijkheid. De fysieke uitingsvorm (een papieren bijlage) doet er niet toe; dit had ook in de vorm van een heel mooie presentatie, een infographic, of een website gepresenteerd kunnen worden. Het gaat me om de inhoud, om die kernbegrippen. Volgens mij ondersteunen die mijn stelling dat de professionele journalistiek een toegevoegde waarde behoudt boven alles wat er aan content op het internet wordt gepubliceerd; hoe belangrijk dat ook is.

Meer openheid gevraagd over conflict NRC

 

Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’  elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.
Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?
Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.
Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.
Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X  wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.
Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.
Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’
We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.
Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.

Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’  elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.

 

Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?

 

Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.

 

Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.

 

Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X  wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.

 

Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.

 

Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’

 

We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.

 

Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.

 

Versie 2 (en continuing…): open source journalistiek

Het was, heel eventjes, het nieuws van de dag op Twitter: Paul de Leeuw hangt zijn account aan de wilgen. ‘Hallo lieve mensen! Hoe leuk ik het ook vond: ik ga van de twitter af! Niet door jullie, maar door andere factoren!!! Afkicken! Dag allemaal!’

Binnen de kortste keren vond dit nieuwtje uit de televisiewereld zijn weg naar de mainstream-media; na een uur of wat stond het bericht donderdagochtend op de sites van alle grote kranten en omroepen, om de volgende dag in de faits divers van de geschreven pers te worden opgenomen.

Open source journalistiek


Dit stuk is tot stand gekomen dankzij de inbreng en betrokkenheid van enkele tientallen bezoekers van het VKblog (de weblog-omgeving van de Volkskrant) en mijn persoonlijke website. Het is een experiment in ‘open source’ journalistiek: een vorm van journalistiek waarbij de auteur een beroep doet op de kennis en ervaring van de gemeenschap om zijn artikel te verbeteren.

Ik begon donderdag met de vraag: leeft het begrip burgerjournalistiek überhaupt wel? Is of wordt het fenomeen overschat?  Via Twitter probeerde ik zoveel mogelijk mensen te bereiken en te verleiden een reactie te geven. Een paar autoriteiten (met name in de ‘traditionele’ journalistiek) benaderde ik op een meer traditionele manier, per mail.

Vrijdag zette ik vervolgens een eerste versie van dit artikel online. Ook daarop kwamen weer enkele tientallen reacties. VKblogger Victor Onrust stuurde me een conceptartikel van zijn hand toe, onder de titel ‘Vrijheid van meningsuiting’. Henk Blanken zette zijn reactie op mijn vraag integraal online op zijn eigen weblog.

Een belangrijke aanwijzing kwam van een blogger die zich Marcel noemt. Hij wees me op een paar voor de hand liggende bronnen die ik zelf niet had geraadpleegd (waaronder Wikipedia). En daaruit leerde ik dat Jane’s Intelligence Review, het beroemde defensieblad, tien jaar geleden al zijn eerste open-source artikel publiceerde over cyber-terrorisme.

Met andere opmerkingen kon ik minder: waarom moet je beginnen met zoiets frivools als een televisiester? “Dat voedt de gedachte dat burgerjournalisten zich alleen bezighouden met non-items’, schreef iemand op het VKblog. En daarmee wordt een belangrijk dilemma zichtbaar: uiteindelijk, bij deze vorm van open-source journalistiek, houdt de journalist het vetorecht. Hij bepaalt uiteindelijk de inhoud van het artikel. En als hij het om redenen van vorm, presentatie, of stijl het beste vindt om met Paul de Leeuw te beginnen, is dat zijn keus. Hier houdt de openheid op, en neemt de journalist zijn verantwoordelijkheid.  

Twitter, de berichtendienst waar de leden via hun mobiel of het web een bericht van hooguit 140 tekens naartoe kunnen sturen, is inmiddels niet meer weg te denken. Wie bovenstaand voorbeeld te frivool vindt, wordt wellicht overtuigd door de waarneming dat het een twitteraar was die als eerste foto’s van de crash van het vliegtuig van Turkish Airlines de wereld instuurde. En zo nam de wereld ook via Twitter kennis van de Iraanse revolte van de afgelopen zomer.

De berichtendienst  voegt een belangrijk wapen toe aan het arsenaal van de burgerjournalist: de actieve burger die met hulp van nieuwe media verslag doet van zijn waarnemingen en daarmee, gewild of ongewild, voor een deel de rol van traditionele journalisten overneemt. Die burger had zich met zijn weblogs en bijdragen op discussiefora  al een plek verworven in het journalistieke productieproces. Al was het maar omdat de meeste ‘professionele’ journalisten deze platforms inmiddels bij hun standaard bronnenonderzoek betrekken als ze zich oriënteren op een nieuw onderwerp.

Volgens Marc Chavannes, onder meer hoogleraar journalistiek aan de Rijksuniversiteit van Groningen, bepalen deze bloggers en twitteraars voor een deel de toekomst van de journalistiek, zo zei hij een paar weken geleden op een discussiebijeenkomst. Hij dicht hen zelfs nog een belangrijker rol toe: met hun toenemende invloed springen zij in het gat dat de steeds amechtiger opererende traditionele media achterlaten in het controleren van de macht.

Diezelfde traditionele media lijken vooralsnog tamelijk  terughoudend in de acceptatie van die rol. Jan ’t Hart, adjunct-hoofdredacteur van deze krant, beschouwt de ‘burgerjournalist’ als een informatieleverancier. ‘Ik zie hem of haar niet als journalist. Dat is iemand die informatie ordent en rangschikt volgens de richtlijnen van het medium waarvoor hij werkt.’

Birgit Donker, hoofdredacteur van NRC Handelsblad vindt het winst dat  ‘burgers nu meer mogelijkheden geven om hun eigen kennis en ervaring aan te dragen’. Maar, zegt ze, ‘de nieuwsgierigheid van burgers is doorgaans beperkt van reikwijdte; die betreft vooral zijn of haar directe omgeving en/of persoonlijk belang. Als je het al burgerjournalistiek mag noemen, is die te vaak het resultaat van toevallige betrokkenheid, niet van stelselmatig onderzoek.’

De meeste bloggers hebben er helemaal geen behoefte aan om als burgerjournalist neergezet te worden.  Zij willen vooral de vrijheid houden om te kunnen schrijven over wat hen bezighoudt. De vraag of dat als journalistiek moet worden beschouwd, lijkt vooral een academische. Wel verzucht Elsje Dijkstra: ‘Tot nu toe is het vooral de blogger die reageert op de journalist. Ik denk dat het tijd wordt dat de journalist gaat reageren op de blogger. Te vaak lijkt het nu of de journalist en de blogger in gescheiden werelden leven.’

Die mening wordt, in iets andere termen, ook verwoord door Spits-hoofdredacteur Bart Brouwers en Henk Blanken, adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden. Brouwers pleit voor ‘augmented journalism’: breng de sterke kanten van de traditionele journalistiek (de onderzoekskracht, de diepgang, het vermogen een verhaal te vertellen) samen met de transparantie, interactie, snelheid en netwerken van de nieuwe wereld. ‘En laten we eindelijk ons betrokken, kundige en geïnteresseerde publiek op een voetstuk plaatsen en samenwerken om betere resultaten te halen.’

Uiteindelijk is dat toch vooral een oproep aan de gevestigde media. De wil bij het publiek is er wel. Maar de traditionele media lijken zich op dit moment eerder terug te trekken achter hun gepantserde muren, dan zich open te stellen voor nieuwe invloeden. Blanken: ‘Zeker, de opkomst van “burgerjournalisten”, ook al is die veel kleiner dan gemeenlijk wordt gedacht, vormt een bedreiging voor de beroepsgroep. Maar voor de samenleving van geïnformeerde burgers is het waarschijnlijk een zegen dat er uit een andere hoek ook weer meer journalistieke informatie komt.’