Journalistiek voedt de Apple-hype

"Goede artiesten maken kopieën, geweldige artiesten stelen'. Het zal niet de beroemdste quote zijn van Steve Jobs, maar ik vind het wel een van de meest veelzeggende. Jobs' succes kan niet worden verklaard uit zijn oog voor design (hij was helemaal geen ontwerper), noch uit zijn innovatiekracht (mede-oprichter Steve Wozniak was de wizz-kid), noch uit zijn managerskwaliteiten – als CEO was hij een ramp voor zijn medewerkers en voor zijn controllers – als Jobs iets níet kon was het de kosten in toom houden.

Jobs werd succesvol, niet omdat hij zelf die kwaliteiten had, maar wel omdat hij ze kon herkennen in zijn omgeving. Hij wist de beste mensen aan zich te binden om zijn producten technisch en esthetisch zo goed te maken als ze nu zijn. Hij zag de potentie van nieuwe producten, vaak bij de concurrentie; hij pikte ze in, verbeterde ze totdat ze bijna onherkenbaar waren, en wist er genoeg kopers van te overtuigen dat hun leven zonder de nieuwste Apple-gadget niet compleet zou zijn.

Ik kom erop omdat ik deze week Jobs' fantastische biografie heb uitgelezen, en natuurlijk omdat woensdag de iPad-3 werd gelanceerd. Wat mij steeds meer begint te irriteren, is de kritiekloze ontvangst van nieuwe Apple-producten in de media. Kranten besteden er hele pagina's aan, en stimuleren daarmee de hype onder het publiek. Zelfs als de bespreking niet alleen maar positief is en er kanttekeningen worden geplaatst bij Apple's marketingstrategie, is het toch een hoop gratis reclame. Het lijkt erop alsof de nieuwskeuze niet wordt bepaald door de daadwerkelijke nieuwswaarde, maar door de vraag hoe het publiek zal reageren op het nieuwste speeltje.

En bleef de berichtgeving maar beperkt tot de dag van de lancering zelf. Nee, het begint weken van tevoren al met de mededeling dat er weer een nieuw product aankomt. We weten dan nog niks, maar dat is voor sommige journalisten al voldoende aanleiding in de pen te klimmen. Vervolgens komt er een week of wat later een follow-up, waarin wordt gerapporteerd wat in het geruchtencircuit rondgaat omtrent de nieuwe foefjes die in het apparaat zitten. Tussendoor wordt nog een keer een fijne analyse gemaakt van het succes van Apple, worden andere glimmers besproken – en als het dan eindelijk zover is, ontbreekt nog net de bestelbon in de krant.

Collega's, mag ik jullie verzoeken: ik weet dat het gemakkelijk scoren is, met weer een stukkie over Apple. Maar mag ik iets meer distantie? Iets meer objectiviteit? Iets meer aandacht ook voor de verhoudingen – bijvoorbeeld dat de iPhone weliswaar de meest verkochte telefoon is, maar dat veel meer telefoons draaien op het Android besturingssysteem van concurrent Google? En dat het jullie dus niet zou misstaan iets vaker aandacht te besteden aan de telefoons, de tablets en de apps die voor dat concurrerende platform worden gemaakt?

Met dank!

Van Twitter naar weblog

Als ik tijd heb, begin ik mijn werkdag met de publicatie, op Twitter, van een aantal interessante links naar artikelen die ik elders vind over journalistiek, sociale media, crowdsourcing, interessante IT-nieuwtjes – enfin, het hele eclectische cornucopeia (wow! – is dit wel Nederlands? – het betekent in ieder geval hoorn des overvloeds) van mijn interessegebieden. Vind het eigenlijk jammer dat die linkjes vervolgens verloren gaan in de snelle Twitter-tijdlijn. Misschien geen gek idee om ook mijn blog daarvoor te gebruiken.

Belangrijke bron van al die links is mijn RSS-reader (ik gebruik FeedDemon); RSS dood? Geen sprake van! Integendeel, wat mij betreft.

Hoe dan ook, de afgelopen dagen veel gelezen over crowdsourcing – Zo kwam ik via Springwise op het bestaan van een app waarbij de gebruiker individuele gevallen van corruptie kan melden; alle meldingen worden vervolgens netjes bij elkaar gezet in een kaart. Springwise is sowieso een dagelijkse bron van inspiratie. Het verzamelt de beste ideeën en innovatiefste oplossingen voor commerciële en maatschappelijke problemen. Zo kwam ik via die site ook op Geniuscrowds, een plek waar bezoekers hun ideeën kunnen spuien; de beste ideeën worden vervolgens ook in productie genomen en verkocht, waarbij site en bedenker de opbrengst delen.

Wired, het beroemde magazine met een fantastische website, bezoek ik ook zeer regelmatig; het publiceerde gisteren over een onderzoek dat nuanceringen plaatst bij de veronderstelde wijsheid van de massa. De massa blijkt helemaal zo wijs niet te zijn als mensen op de hoogte zijn van elkaar meningen en inschattingen. Anders gezegd, het is belangrijk dat de individuen in de massa niet op de hoogte zijn van wat de rest wil, doet en denkt; sociale druk gaat anders een te grote rol spelen. Wired meldde me ook dat voor het eerst in de geschiedenis het grootste deel van de content die over internet wordt verspreid inmiddels wordt betaald. Dat is dankzij Netflix, het pay-as-you-go voor streaming video (alleen toegankelijk voor mensen in de VS). Goed nieuws lijkt me dat, vooral voor de uitgevers en andere partijen die zoveel te klagen hebben over alle piraterij die op het internet plaatsvindt.

Over uitgevers gesproken, ik ben geen groot fan van de betaalmuren die verschillende kranten om hun sites heen bouwen. Nieuws is een bulkproduct geworden dat zo massaal over het internet wordt verspreid, dat te weinig mensen bereid zijn om ervoor te gaan betalen. Maar er is nieuw onderzoek waaruit blijkt dat met name kleinere kranten wel degelijk baat kunnen hebben bij het opzetten van een hek.

Tot zover.

Met traditie verdien je geen geld

De laatste weken veel technische trainingen gegeven: een advanced masterclass PHP (in Gent), een cursus XML in Utrecht, Ajax (ook in Gent) en Zend Framework (in Antwerpen). En hoewel ik het geven van dit soort technische trainingen enorm leuk vind om te doen (en ik er zelf ook nog veel van leer) heeft het wel tot gevolg dat ik weinig tijd heb gehad om dit blog bij te werken. Nogal tegen mijn principes in eigenlijk. Een van de elementen die ik propageer bij de bedrijven en instellingen waar ik adviseer, is dat, áls je een blog bijhoudt, je dat ook met enige regelmaat moet doen. Je moet je klanten koesteren, nietwaar – en eens per maand een nieuw blogbericht maken getuigt niet echt van een enorme motivatie, laat staan respect jegens de mensen die de moeite nemen om met enige regelmaat mijn site te bezoeken.

Klopt allemaal – en ik kan alleen als argument aanvoeren dat ik het te druk heb gehad. Niet om te schrijven zelf – ik bedoel, dat kost in de regel weinig tijd. Waar natuurlijk de meeste uren in gaan zitten, is het doen van research en het onderbouwen van de argumenten bij de stellingen die ik poneer. Ik heb het gevoel dat ik het beter kan laten als ik aan die research onvoldoende toekom.

Er zit trouwens een rechtstreekse relatie tussen de hoeveelheid tweets die ik verstuur enerzijds en de blogberichten die ik schrijf anderzijds. Logisch ook. De meeste tweets zijn linkjes die ik in mijn ochtendlijke wandeltochten langs mijn RSS-feeds tegenkom en de moeite waard vind. En daarover gaan meestal ook mijn blogs.

Hoe dan ook – mijn aandacht vanochtend werd getrokken door dit bericht van Jeff Jarvis, van buzzmachine-faam. Heerlijk, die nuchterheid waarmee hij de klachten en de economische modellen van de krantenindustrie fileert. Traditie is geen business model, is de eerste. Lijkt me logisch. Dat je in het verleden succesvol bent geweest, is geen garantie voor succes in de toekomst. Sterker, volgens mij is het een handicap. Want in mijn ervaring zijn krantenredacties behoorlijk conservatief, en dat komt voor een heel groot deel omdat ze in het verleden veel successen hebben geboekt.

Ik vind het lijstje van Jarvis bijzonder waardevol. Ik zie zomaar het begin van een nieuwe serie: elke paar dagen een nieuwe aflevering, met wat uitgewerkte gedachten van elk van de lessen van Jarvis.

Bronnen voor ‘long-form’ journalistiek

Nieuwe column op de Volkskrant-site gaat over long-form journalistiek. Centrale lijn in het betoog: Twitter en andere sociale media worden steeds meer gebruikt op een manier waarvoor ze eigenlijk niet bedoeld zijn. Status-updates nemen de plaats in van het verhaal; het mooie, lange, goed doorwrochte en onderbouwde verhaal verliest terrein. Jammer.

Voelde me aangesproken door een oproep van een programmeur, Chris Shiflett, om van maart een internationale blogmaand te maken. Het werd opgepakt door Matthew Weier O’Phinney, de hoofdarchitect van het Zend Framework, die op zijn blog meldt hoe hij een lange discussie voerde, op Twitter, over een of ander softwareprobleem. De oplossing waar ze na verloop van tijd op kwamen, verdween natuurlijk als een razende het stenen Twittertijdperk in, de onpeilbare diepten van de tijdlijn. Wat betekent: zo goed als onvindbaar. Had ik er maar een blog van gemaakt, verzucht-ie; dan had het door meer mensen gevonden en gelezen kunnen worden.

Dit hele betoog sluit mooi aan bij een onderwerp waar ik het al langer over wilde hebben naar aanleiding van een stuk van begin februari in Business Week. Technologie zou wel eens de redding kunnen zijn van ‘long form’ journalism. Op het web, is de strekking, lezen we geen lange verhalen meer. Veel van ons browsegedrag wordt bepaald door de omgeving waarin we verkeren. Als we op ons werk zitten, hebben we geen tijd om lang stil te staan bij de soms interessante pagina’s die we tegenkomen. We willen ze eigenlijk wel graag bewaren om ze later op ons gemak, liefst op onze tablet op de bank, nog eens door te lezen. Komt er meestal niet van, mede omdat de meeste browsers weinig andere opties bieden voor het opslaan van een stuk dan een bookmark te maken. En dat lijkt dan weer overkill.

En voila: duiken er zomaar een paar applicaties op die het bewaren van langere stukken mogelijk maken. Instapaper gebruik ik zelf met veel plezier, maar ReadItLater en Longform lijken prima alternatieven. En ik merk inderdaad dat ik er gemakkelijker toe kom om weer langere verhalen te lezen. Met mij vele miljoenen anderen, zo lijkt het.

Ben het niet eens met de bewering van Business Week dat deze applicaties de redding van de traditionele journalistiek vormen; daarvoor zijn ze natuurlijk ook helemaal niet gemaakt. Elke lang verhaal, inclusief de technische handleidingen van Matthew Weier O’Phinney, kunnen op deze manier worden opgeslagen en later worden teruggelezen.

Maar goed, misschien moet ik mijn collega’s van de geschreven pers hun schamele hoop gunnen. Per slot van rekening was dit ook de week waarin duidelijk werd dat nieuwsconsumenten in de VS inmiddels hun informatie meer van het web halen dan uit de kranten. En stond in de Volkskrant (dat dan weer wel, maar helaas niet online) dat in de afgelopen tien jaar een kwart van de Nederlandse dagbladjournalisten hun werk hebben verloren. Hun aantallen zijn gedaald van dik vierduizend naar dik drieduizend.

Ja, dan klamp je je aan elke strohalm vast…

Twitter als bron voor journalisten

Kwam deze post tegen op mediahelpingmedia.org over het gebruik van Twitter als journalistieke bron. Sluit aardig aan op de training die ik onlangs gaf aan tachtig redacteuren van een regionale krant over het doen van research op het internet en het journalistieke gebruik van sociale media.

Als je als verslaggever Facebook en Twitter wil gebruiken, dan is de allerbelangrijkste raad: vergeet je journalistieke basishouding en gezonde verstand niet. Ik heb van Arjan Dasselaar de paasei-regel geleerd voor wat betreft het doen van onderzoek op internet: één bron is geen bron, twee bronnen is maar een halve bron, en pas als je drie bronnen hebt waarvan je met enige zekerheid kunt vaststellen dat ze onafhankelijk van elkaar opereren, dan pas kun je zeggen dat je het journalistieke voetenwerk achter de rug hebt. Eigenlijk is dat misschien zelfs nog te weinig – want werkelijke onafhankelijkheid is bijna onmogelijk vast te stellen.

Dat geldt des te meer wanneer je voor je verhalen afhankelijk bent van sociale media, zoals nu maar al te vaak gebeurt in de verslaglegging van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Controleer de bron, dus de twitter-account die de meest opzienbarende en brekende nieuwtjes weet te brengen.

  • Ga na of hij werkelijk de eerste was door op zijn hashtags te zoeken en in zijn tijdlijn terug te gaan tot de oorsprong.
  • En was hij op dat moment een nieuwe twitteraar, of heeft hij een account die al een tijdje meegaat
  • Past zijn verhaal in een context? Anders gezegd, beweert hij plotseling niet in een achterstandswijk van Tripoli te wonen terwijl hij zich eerder had voorgedaan als bewoner van een villa aan de kust van de Middellandse Zee?
  • Google hem. Probeer uit te vinden wat je nog meer over hem te weten kunt komen. Heeft hij ook accounts op Facebook of andere sociale media? Gebruik daarbij zowel zijn twitternaam als zijn echte naam (als je die kent)
  • Bezoek zijn website
  • Wie zijn z’n volgers? En wie volgt hij?
  • Probeer rechtstreeks contact met hem te leggen via mail of een DM op Twitter. Vraag hem naar zijn omstandigheden.

De belangrijkste les: gebruik je gezond verstand. Het internet is net de echte wereld, vol van mogelijke bedriegers en mensen die zich interessanter willen voordoen dan ze zijn. Maar ook een bron van informatie en, als je weet wat je doet, nieuws – heel soms zelfs wijsheid.

Journalisten zijn zuur en conservatief

Oei, gedurfde uitspraak, voor een vent die zichzelf nog steeds beschouwt als een (halve) journalist. Ik vind mezelf (natuurlijk) niet zuur en conservatief. Maar het gaat mij om al die voormalige collega’s die lopen af te geven op de nieuwe media. Telegraaf bijvoorbeeld, die de gevaren van nieuwe media ‘enorm’ noemt, of NYT, die niet tegen de cultuur van anonimiteit op het internet kan, of een uitgever die beweert dat Julian Assange de macht te stevig aanvalt.

Columnpje over geschreven in de Volkskrant, mede schatplichtig aan Maarten Reijnders die in Bright een commentaartje over hetzelfde fenomeen schreef. Collega’s, wordt wakker! Het internet gaat nooit meer weg – je kunt je maar beter aanpassen, of anders een compleet ander beroep kiezen. Azijnpisser misschien iets voor je?