Het internet maakt ons slimmer dan ooit
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.
Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.
Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’ – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige week. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.
Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw. Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.
En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio.
Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.
Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk? Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.
Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.
Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’ – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige maand. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.
Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw. Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.
En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio.
Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.
Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk?
Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.