De baanloze toekomst

Volgens Jeff Jarvis zijn we onze westerse economieën radicaal aan het vernachelen. In een recent artikel op zijn blog Buzzmachine over The jobless future verkondigt hij dat het voeren van beleid om nieuwe banen te creëren onbegonnen werk is. Nieuwe banen zijn namelijk niet onze prioriteit; wat wij als gezamenlijke consumenten willen zijn betere  producten en diensten tegen een lagere prijs. Technologie stelt ons in staat om dat doel te bereiken. De prijs die we daarvoor als samenleving betalen, is een lagere werkgelegenheid. ‘Technology leads to efficiency over growth‘, is Jarvis’ centrale uitgangspunt.

Dat zie je in bijna alle sectoren van de economie terug. Van de detailhandel tot de amusementsindustrie: Amazon en Spotify, waar het enigszins kan, digitaliseren zij producten; zij verkopen elektronen  in de vorm van data. Waar er toch nog afhankelijkheid bestaat van atomen (dus tastbare fysieke producten) nemen zij die simpelweg op in hun goedkope magazijnen en distribueren zij die praktisch tegen kostprijs. Daar kan geen V&D of Hema tegenop.

Het internet met zijn sociale netwerken en onbeperkte mogelijkheden tot producten en prijzen met elkaar te vergelijken, leidt ertoe dat producenten genoegen moeten nemen met steeds lagere marges. De race naar nul, noemde Chris Anderson dat in zijn boek Free.

Jarvis’ opmerkingen hebben tot een forse discussie op allerlei fora geleid (Google+, Hackernews, Rob Paterson, Ben Casochna – linkjes zijn van Jarvis zelf); ik heb nog niet alles gelezen, maar op het eerste gezicht komt zijn stelling op mij over als enigszins kortzichtig. Dat wil zeggen: technologische vooruitgang heeft in de geschiedenis zelden of nooit geleid tot verlies van werkgelegenheid in de economie als geheel. Integendeel: innovatie leidt meestal tot een hogere arbeidsproductiviteit, wat op zijn beurt weer nieuwe banen creëert. Wel zullen die banen veelal in andere, vaak compleet nieuwe sectoren te vinden zijn. Je ziet dus verschuivingen op de arbeidsmarkt; en volgens mij is er geen reden om aan te nemen dat het in de huidige golf van vernieuwing anders zal zijn.

Geld verdienen met digitaal uitgeven

Update 25-11: Inmiddels hebben ook Peter Luit en De Nieuwe Reporter een verslag gepubliceerd over deze bijeenkomst.

Vanmiddag interessante sessie gehad bij Daily Digital Design (3D) over de stand van innovatie bij Nederlandse uitgevers. 3D is een samenwerkingsverband van een paar hogescholen en TNO en wordt financieel ondersteund door het Bedrijfsfonds voor de Pers. Opzienbarendste les, wat mij betreft: de consument is in toenemende mate bereid te betalen voor digitaal nieuws. Dat laatste blijkt uit recent beschikbaar gekomen onderzoek van PricewaterhouseCoopers dat inmiddels ook online staat.

22 Procent van de 7000 ondervraagde consumenten is bereid te betalen voor online nieuws. Dat is een enorme breuk met eerder onderzoek, vertelde Marieke van der Donk, een van de onderzoekers. ‘We waren gewend aan kleine percentages, niet aan deze getallen’, zegt ze.  Voorwaarde is wel dat ditzelfde nieuws niet elders gratis verkrijgbaar is. Uitgevers doen er dus verstandig aan zich te concentreren op het produceren van unieke content. Het ANP doorplaatsen kan iedereen, en daarvoor kun je geen geld vragen. Maar nieuws uit de regio bijvoorbeeld, of gespecialiseerd financieel nieuws, of berichten uit de sportwereld: dat zijn zaken die geld kunnen opleveren. Iets wat elders niet te vinden is.

Er ligt hier nog een kans voor de uitgevers: 14 procent van de consumenten is ook bereid te betalen voor gerelateerde producten die de uitgever bij deze artikelen gaat verkopen. Bij regionaal nieuws zouden dat bijvoorbeeld tickets voor regionale evenementen kunnen zijn.

Een ander opzienbarend getal: 61 procent van de nieuwsconsumenten heeft een voorkeur voor korte artikelen die per stuk afgerekend kunnen worden. Dat opent de poort naar strippenkaart-systemen.

PwC heeft ook gevraagd naar de reden waarom mensen bereid zijn te betalen voor online nieuws. Meer diepgang, was het voor mij onverwachte antwoord van 30 procent. Toegang tot extra diensten en producten, zei 20 procent. Contact met journalisten staat tamelijk onderaan het verlanglijstje: 11 procent stelt daarop prijs.

Meer dan de helft van de ondervraagde mensen zegt de printeditie niet te willen opzeggen als ze gaan betalen voor digitaal nieuws. Dat biedt perspectieven, zegt Van der Donk, voor gebundelde aanbiedingen: de krant op papier, inclusief alle dikke bijlagen, in het weekend bijvoorbeeld, en de rest van de week digitaal. Dat is natuurlijk een bundel die op kleine schaal al door Nederlandse uitgevers wordt aangeboden. Eigenlijk, stelt ze, zouden de uitgevers moeten streven naar eenzelfde soort omzetgroei als de traditionele telecombedrijven de afgelopen twintig jaar hebben gerealiseerd. Besteedde een consument twintig jaar geleden nog ongeveer 150 euro per jaar aan telecom, dat is nu 1500 euro; vooral door de bundeling van vaste telefonie met mobiele lijnen, internettoegang, tot digitale televisie aan toe.

Van der Donk onderscheidt vier kritische succesfactoren voor digitale verdienmodellen:

  • nieuwe technische functionaliteiten benutten
  • innovatieve definiëring van je producten en de juiste prijsstelling daarbij bedenken
  • het vergroten van je onderscheidend vermogen: doe wat anders dan je concurrent
  • zoek samenwerking met belangrijke strategische partners

Veel uitgevers proberen de laatste jaren hun omzet op peil te houden door abonnementsprijzen te verhogen. Teruglopende inkomsten uit advertenties en lagere oplages worden op die manier nog een beetje gecompenseerd. Maar hoe lang hou je dat vol, vraagt hoogleraar Piet Bakker zich af. In Denemarken, zegt hij, kost een abonnement tegenwoordig al 600 euro per jaar; tot op zekere hoogte is de prijs van een krantenabonnement inelastisch: een hogere prijs betekent niet een lagere afzet. Maar dat is natuurlijk geen oneindig proces.

En het grote bezwaar is dat een hogere prijs betekent dat de instapdrempel voor nieuwe abonnees steeds hoger wordt. En dat is wat de meeste uitgevers ook zien: het abonneeverlies komt niet in eerste instantie doordat er abonnees weglopen, maar veel meer doordat de instroom van onderop, jongeren en studenten, volledig tot stilstand is gekomen. Wat dus betekent dat uitgevers meer dan voorheen moeten innoveren en harder moeten werken aan nieuwe verdienmodellen.


Waar komt innovatie vandaan?

Ben met de laatste bladzijden bezig in Steven Johnson’s ‘Where good ideas come from’. Ik ben een fan van dit soort boeken; Clay Shirky (waar ik kort geleden al over schreef), Kevin Kelly, Charles Leadbeater, Chris Anderson – het zijn allemaal auteurs die publiceren over de manieren waarop nieuwe technologie in het algemeen en het internet in het bijzonder onze maatschappij beïnvloeden. Ik heb laatst een keer geblogd over het stapeltje boeken op mijn leeslijstje, en ik word geïnspireerd door de ideeën die ik erin tegenkom.

Johnson onderzoekt hoe innovatie tot stand komt, en in nog geen 250 pagina’s neemt hij de lezer mee van de oudheid tot nu, van de allerkleinste schaal (het afvuren van neuronen in ons brein) tot de schaal van steden, landen en continenten. Mocht je uit voorgaande zin de indruk krijgen dat het dus wel een oppervlakkig werkje zal zijn – dan moet ik je tegenspreken. Natuurlijk zal een neuroloog, een evolutionair bioloog of een stedelijk antropoloog weinig nieuws vinden in zijn vakgebied. Maar de kracht zit hem vooral de verbindingen die Johnson legt tussen deze verschillende disciplines.

Centraal in Johnsons these is de notie van ‘the adjacent possible’, het nabij gelegen mogelijke. Innovaties komen zelden tot stand, zegt-ie, met het soort van eureka-gevoel dat vaak geassocieerd wordt met grote uitvindingen. De analogie is die van het gebouw dat ontdekt moet worden; het openen van een deur leidt naar de volgende ruimte, maar niet naar een kamer op een andere verdieping of in een andere vleugel. Dat betekent dat de tijd rijp moet zijn voor een werkelijke vernieuwing; Charles Babbage vond ergens halverwege de 18e eeuw al het principe van de computer uit, maar hij was zijn tijd (te) ver vooruit.  Pas een eeuw later konden zijn ideeën uitgevoerd worden; er waren voldoende ’tussenliggende kamers’ ontdekt.

Johnson definieert een aantal omstandigheden waaronder de innovatieve capaciteit van elke organisatie vergroot kan worden.

  • er moet een ‘liquide netwerk’ zijn. In een gas bewegen moleculen volledig vrij, heerst de chaos van de willekeur, en vervliegen goede ideeën zo snel als ze ontstaan. In een vaste stof liggen de moleculen vast, maar is er geen ruimte voor het betreden van nieuwe paden. Pas in een vloeistof heb je de juiste balans tussen organisatie enerzijds en vrijheid anderzijds; er is voldoende interactie tussen de actoren (moleculen of mensen) om uitwisseling van ideeën te stimuleren, maar anderzijds niet zoveel dat het systeem aan overvloed ten onder gaat.
  • de ‘slow hunch’ moet gevoed worden. Een goed idee heeft vaak tijd, soms tientallen jaren, nodig om te rijpen. Dat rijpingsproces moet geholpen worden, door actief te blijven in je netwerk en door te zorgen dat je regelmatig met nieuwe ideeën in contact komt
  • help het toeval een handje. Serendipiteit, de kunst van de ontdekking van het ongezochte (je vindt wat je niet zoekt) is niet dood met de komst van het internet, integendeel; het aantal en de diversiteit van de informatiebronnen tot onze beschikking is met internet exponentieel toegenomen. Vaak kun je een slow hunch concreter maken door een toevallige ontdekking op een heel ander terrein
  • wees niet bang om fouten te maken. Innovatie is veel vaker een gevolg van mislukte pogingen dan uitgestippelde projectplannen. Maak ruimte voor fouten, en reken er anderen (en jezelf) niet meteen op af
  • exaptatie. Een term van evolutiebioloog Stephen Jay Gould, die ermee bedoelde dat veel organen en ledematen oorspronkelijk voor iets anders zijn ontwikkeld dan waarvoor ze uiteindelijk worden gebruikt. Voorbeeld: het verenpak van vogels beschermde ze in eerste instantie vooral tegen de kou. Het was een uitstekend isolatiepakket. Pas later bleek de isolatiewaarde van een laag veren impliceerde dat ze ook uitstekend geschikt waren om een gewicht door de lucht te laten zweven. Wees niet bang om bestaande producten te veranderen om ze geschikt te maken voor nieuwe toepassingen
  • platforms. Je hebt een geschikte, stimulerende omgeving nodig om tot innovatie te komen. Een organisatie die wil innoveren, moet ruimte creëren waar innovatie tot stand kan komen.

Johnsons boek zou eigenlijk gelezen moeten worden door elke CEO en manager die denkt dat je innovatie op afroep kunt bestellen, zegt Cory Doctorow. Klopt.

Ik moet nu beginnen aan het laatste hoofdstuk. De zin die ik zojuist heb gelezen, luidt: ‘you think you’re fighting the Cold War, and it turns out you’re actually helping people figure out where to have lunch’. Dit gaat over de uitvinding van GPS; maar is dit geen fantastische, zelfs opwekkende gedachte, die je weer vertrouwen kan geven in de toekomst van de mensheid?

Het internet maakt ons slimmer dan ooit

 

Het internet maakt ons slimmer dan ooit
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.
Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.
Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’  – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige week. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.
Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw.  Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.
En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio. 
Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.
Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk? Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb er eerlijk gezegd wel een beetje last van: als ik de computer gebruik, word ik snel afgeleid. Je bent een document aan het lezen, stuit op een opvallende passage, en wil dat even controleren op het internet. Wat googlen, een enkele hyperlink volgen… voordat je het weet, ben je een uur verder en ligt je documentje nog steeds op je te wachten.

Als ik mij echt moet concentreren, doe ik het anders. Ik ga op de bank zitten met mijn papieren, pen en schriftje erbij: ouderwets onderstrepen en aantekeningen maken. Het document is in een mum van tijd doorgewerkt, en ik ben trots dat ik de computer even links heb laten liggen.

Volgens Nicholas Carr is deze ervaring niet uniek. Deze journalist maakte vooral naam met een artikel uit 2008 in The Atlantic onder de titel ‘Is Google making us stupid?’  – Maakt Google ons dom? De vraag stellen is hem beantwoorden. Hij werkte zijn these verder uit in een boek dat eerder dit jaar uitkwam: The shallows, letterlijk: De ondiepten, en herhaalde zijn stelling nog eens in een artikel in de Daily Telegraph, vorige maand. Zijn voornaamste argument: de manier waarop wij het internet gebruiken zorgt ervoor dat de bedrading in onze hersenen wordt omgeleid. Het internet maakt het ons moeilijk ons te concentreren en werkelijk door te denken op moeilijke concepten en lastige teksten. Wij springen van feit naar feitje en kopiëren wat we tegenkomen. We slaan al die min of meer samenhangende feitjes op in onze breinen, waardoor er minder ruimte is voor werkelijk originele en creatieve gedachten. We blijven hangen aan de oppervlakte en vinden het steeds moeilijker de diepte in te duiken.

Nou is kritiek op nieuwe media verre van nieuw.  Volgens Plato vond Socrates geschreven teksten helemaal niks, want door de dingen op te schrijven zou het geheugen van de mensen maar aangetast worden. En bovendien zouden de lezers de kunst van het argumenteren verleren, want ze zouden de uitgeschreven tekst maar al te vaak voor zoete koek slikken.

En het is waar: als een nieuwe techniek voor een al bestaande taak wordt uitgevonden, wordt de oude techniek al snel helemaal opzij geschoven – inclusief de unieke esthetiek die aan de oude techniek kleefde. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ging de kunst van het illumineren, het verluchtigen van manuscripten met prachtige miniaturen, zo goed als verloren. Met de opkomst van televisie verdween het hoorspel van de radio. 

Maar radio als medium zelf is verre van dood; en het theater noch de bioscoop hebben aan populariteit ingeboet sinds de opkomst van televisie. Het vertellen van en het luisteren naar verhalen is nog net zo populair als in de tijden van Socrates, toen de oude Grieken zich op het dorpsplein verzamelden om de muze te horen zingen van de avonturen van Odysseus. De manier waarop wij die verhalen tot ons nemen – letterlijk: tot een deel van onszelf maken – is inderdaad veranderd.

Maar zijn we daar slechter van geworden? Maakt het internet ons werkelijk dommer? Dat het internet onze manier van denken verandert, wil ik graag accepteren. Maar niet elke verandering is een verslechtering. Tot voor kort dachten we dat nieuwe ideeën, innovatie en technologische uitvindingen meestal het gevolg waren van het noeste nadenken van een enkel hoogbegaafd individu. Recente boeken van auteurs als Kevin Kelly, Clay Shirky en Steven Johnson duiden er juist op dat deze creativiteit veel vaker het gevolg is van de uitwisseling van ideeën binnen een netwerk. Binnen de meeste bedrijven zijn de koffieautomaat en de pantry de kraamkamers van innovatie. En wat is het internet anders dan een groot netwerk?

Zo beschouwd maakt het internet ons niet dommer – integendeel. We waren nooit eerder zo slim.

 

Beste Philippe,

maandag is je eerste werkdag als hoofdredacteur van de Volkskrant. Philippe Remarque is de baas. Het zal je niet in de koude kleren gaan zitten: van de vrijheid van het correspondentschap in de Verenigde Staten naar het keurslijf van redactievergaderingen, uitgeversoverleg en personeelsbeleid. Tussen de bedrijven door moet je ook nog tijd vrijmaken voor het keren van de crisis die de kranten, ook de Volkskrant, bedreigt. De crisis van teruglopende lezersaantallen en verminderende inkomsten.

Ik ben benieuwd welke lessen over de strategische kanten van het hoofdredacteurschap je hebt geleerd in de VS. Een betere vraag: óf je er lessen hebt geleerd. Want ook de Amerikaanse kranten zijn er nog niet in geslaagd om het tij te keren. Zelfs de New York Times, een paar jaar geleden nog het toonbeeld van innovatie, grijpt terug naar 2001, naar het mislukte businessmodel van het plaatsen van een betaalmuur rondom delen van zijn website. Ter illustratie: in Engeland stelde tycoon Rupert Murdoch vorige maand registratie verplicht om artikelen op de site van de Times te kunnen lezen. In deze eerste maand is het bezoek met 40 procent gedaald. Als hij zo doorgaat, is hij goed op weg om van de Times een journalistiek en commercieel irrelevante titel te maken, in ieder geval online.

Die kant wil je niet niet op. Ik realiseer me dat je in een lastige spagaat zit. Innovatie is noodzakelijk, maar hoe doe je dat in een tijd dat de inkomsten uit oude media teruglopen, terwijl vernieuwing allerminst garantie biedt op commercieel succes? Hoe rechtvaardig je dat tegenover een wantrouwende redactie en een eigenaar die rendement op zijn investering eist? Toch heb je naar mijn idee geen keus. Innovatie vereist een lange adem en dus enig geduld. Misschien wel je allerbelangrijkste taak in de komende jaren gaat zijn: een breed draagvlak creëren voor innovatie. Uit eigen ervaring weet hoe conservatief krantenredacties zijn; maar in deze tijd, verzeker ik je, is conservatisme wel het laatste wat je kunt  kunt gebruiken.

In je zoektocht naar vernieuwing zul je ongetwijfeld op veel tegenstand stuiten. Mag ik je aanraden om het woensdag verschenen boek Crossmediale journalistiek en redactie van Arjan Dasselaar en Alexander Pleijter aan te schaffen? Het hoofdstukje ‘Veelgehoorde drogredenen tegen crossmedialiteit’ verschaft je voldoende munitie, denk ik, om een paar populaire maar verkeerde argumenten van je opponenten te ontzenuwen.

  • Ach, die internetzeepbel barst wel weer een keer. Tuurlijk. De stoommachine-zeepbel is ook gebarsten, net als die van de loodzetterij en de mechanische schrijfmachine. Wat niet wegneemt dat die zeepbellen een aantal ondernemingen flink rijk heeft gemaakt en een basis heeft gelegd voor hun voortdurende voortbestaan.
  • Moeten we niet doen, want bij de concurrent is het ook niet gelukt. Tjonge, hebben we zo weinig zelfvertrouwen dat we een stap niet durven zetten omdat de concurrent in het ravijn is gedonderd? Wij zijn slimmer, sneller en sterker; waar de concurrent mislukt, lukt onze poging.
  • Al die innovaties kleden de papieren krant uit! Philippe, leg je er maar bij neer. De papieren krant wordt sowieso uitgekleed, is het niet nu, dan wel over vijf jaar. Hoe mooi ook, dat nieuwe tabloid; het is een cosmetische ingreep die het uiteindelijke verval vertraagt maar niet stilzet. Als er dan toch gekannibaliseerd wordt, kunnen we dat maar beter zelf doen, dan hebben we er ten minste nog profijt van. Los daarvan: als je website populairder is dan je papieren krant, voorzie je blijkbaar in een behoefte. Dan is de uitdaging om die online populariteit te gelde te maken, niet om deze de nek om te draaien (wat Murdoch doet).
  • Moeten we niet doen, want we hebben het niet zelf bedacht. Mag ik je er even op wijzen dat de kranten om precies deze reden traditionele markten hebben verloren als de rubrieksadvertenties (aan Marktplaats), personeelsadvertenties (aan Monsterboard), reisadvertenties (aan Zoover) en ga zo maar door? Simpelweg omdat de uitgevers te beroerd en te lui waren om, toen het erop aankwam, tijdig de potentie van de nieuwe media te onderkennen.

Beste Philippe, in deze dagen bereiken je ongetwijfeld honderden van zulke, meestal goedbedoelde adviezen. Ik wens je de wijsheid toe om de onzin weg te gooien, het inzicht om de goede prioriteiten te stellen, en de kracht om te handelen naar je eigen ideeën.

Hartelijks!

Uitgevers, grijp je kans

Dé grote gebeurtenis op het internet van deze week was natuurlijk de lancering van de Ipad, Apples nieuwste speeltje. Binnen twee dagen lag het aantal verkochte exemplaren al boven de 300 duizend. Critici zijn enthousiast, en media-watchers vragen zich af hoe de Ipad het gebruik van media gaat veranderen.

 

Een Ipad is een leunstoel-apparaat. De meeste mensen gebruiken hun smartphone, al dan niet van het Iphone-type, om te bellen, hun contactenlijstjes bij te houden en hun agenda na te slaan. Echte media-consumptie, zoals het lezen van een boek of een krant of het bekijken van een video: het kan wel, maar het is op dat kleine schermpje niet echt handig. De Iphone gebruik je op weg náár, de Ipad ín de loungebar.

 

Wie een film wil bekijken en daarvoor geen geschikt televisiekanaal kan vinden, is aangewezen op zijn laptop. Daarmee kun je natuurlijk in je leunstoel gaan zitten, maar comfortabel is dat niet. De Ipad springt in het gat tussen Iphone en laptop. Het biedt het comfort van een boek: het weegt (veel) minder dan een laptop, is een stuk kleiner, en het lezen van een tekst op de Ipad vermoeit de ogen net zo weinig als het lezen van dezelfde tekst op een stuk papier. Aan de andere kant: de Ipad biedt multimedialiteit zoals papier dat nooit kan. De Ipad breng Harry Potters Daily Prophet een stuk dichterbij: je leest je krantje, maar in plaats van statische foto’s worden de nieuwsverhalen verlevendigd met bewegende beelden. En, niet te vergeten: je krantje veroudert nooit want wordt continu ververst.

 

Een onderzoek van marketingbureau comScore wijst uit dat het lezen van boeken en kranten tot de meest voorkomende activiteiten op de Ipad behoren (na browsen en e-mailen). Als die trend doorzet, heeft dat verregaande implicaties voor de productie van boeken, kranten en tijdschriften. Veel uitgevers realiseren zich dat en zijn druk bezig met experimenteren. Wie zich probeert een voorstelling te maken van een krant of tijdschrift op de Ipad, moet in ieder geval afscheid nemen van twee bekende modellen: een Ipad-applicatie is geen website, maar ook geen vertaling van de papieren krant naar het beelscherm.

 

De Amerikaanse krant USA Today heeft een van de meer geavanceerde Ipad-applicaties tot dusverre ontworpen. De voorpagina biedt een overzicht van het belangrijkste nieuws van de dag, zoals je van een krant verwacht; maar daaroverheen ligt een half-transparante laag waarop je direct kunt doorklikken naar een van de secties ‘binnenin’: sport of economie, bijvoorbeeld. Elk verhaal dat wordt geïntroduceerd op de voorpagina, is aanklikbaar en leidt meteen door naar de volledige versie – leesbaar als in de papieren krant.

 

De Ipad is geen Iphone in het groot. Een Ipad heeft geen ingebouwde GPS, camera, telefoon of kompas. Veel applicaties die voor de Iphone worden ontwikkeld, maken juist gebruik van deze faciliteiten. Een Ipad biedt wel veel ruimte om mooie ontwerpen volledig tot hun recht te laten komen. Volgens het Amerikaanse onderzoeksinstituut Poynter zal kwaliteitsjournalistiek op de Ipad beter tot zijn recht komen dan op een website. Mooie fotografie en een goed geschreven verhaal worden gemakkelijker geapprecieerd in een leun- dan in een kantoorstoel. Op journalisten zal nog meer dan nu een beroep worden gedaan om zich multimediaal te oriënteren. Wie niet alleen een pen, maar ook een fototoestel kan vasthouden, heeft een streepje voor; zeker nu uitgevers overal op de wereld zoeken naar manieren om kosten te reduceren. De Ipad maakt niet alleen distributie, maar ook productie een stuk goedkoper.

 

De afgelopen tien jaar is het economisch leven op internet beheerst door een simpele wetmatigheid: winner takes all. Google beheerst de zoek- en advertentiemarkt, Ebay (en in Nederland marktplaats.nl) de markt voor kleine advertenties, foto-opslag is in handen van Flickr. De nummer twee doet eigenlijk al niet meer mee. De komst van de Ipad biedt de nummers twee en verder van deze wereld nieuwe kansen. De markt wordt eigenlijk weer opengegooid. De losers kunnen alsnog winners worden. Uitgevers, grijp je kans!

Journalisten luisteren niet meer

Even dreigde de journalist zijn lezer als volwassen te beschouwen. Dat was een paar jaar terug, toen we spraken over user generated content. Inmiddels zijn de meeste journalisten weer in hun vertrouwde denkpatroon teruggevallen: de lezer hoort in diepe stilte en met respect kennis te nemen van de mening van de scribent.

 

Tien jaar geleden was de journalistiek een simpel vak. Je hoorde van een nieuwtje, zocht zoveel mogelijk invalshoeken en bronnen, tikte het zo helder en mooi mogelijk op, en ging naar huis met het voldane gevoel je salaris verdiend te hebben.

 

Tegenwoordig is de journalistiek een moeilijk vak. Je hoort van een nieuwtje, maar voordat je het hebt kunnen optikken, hebben drieduizend andere mensen er ook van gehoord en gewag van gedaan via Twitter, Facebook, hun weblog, msn of een van de andere manieren die de moderne homo communicator ter beschikking staan. Voordat jij drie bronnen hebt gesproken, hebben zich er tien anderen uit zichzelf gemeld – en ook hun verhaal gedaan bij een publiek van miljoenen.

 

Wat er voor jou overblijft? Kruimels. Die ene zeldzame invalshoek die nog niet op internet aan bod is gekomen. De toevallige toegang tot die ene bron die geen twitter-account heeft. Je expertise? De deskundige commentaren op de nieuwste jaarcijfers van Philips komen van de bancaire analisten die van de studie van Philips hun dagbesteding hebben gemaakt. Daar kun jij, als generalist die behalve Philips ook nog ASML en DSM en tien andere ondernemingen moet volgen, nooit tegenop. De mooi geschreven zin? Wie heeft er nog tijd voor mooie zinnen? Als ik literatuur wil lezen, pak ik wel een roman. De krant moet vooral zakelijk zijn.

 

Een paar jaar terug werd een uitweg gezien in een huwelijk tussen journalisten en lezers (en kijkers). Vanuit die gedachte probeerden tal van media de hekken om de redacties weg te halen. Lezers mochten bloggen. Lezers mochten commentaren achterlaten. En de journalistiek: die moest zich open tonen. Voor kritiek en suggesties, voor lof en hoon. De journalistiek? Dat werd een conversatie. Weg met het eenrichtingsverkeer, leve het gesprek. Het motto was: user generated content – letterlijk: door gebruikers gemaakte inhoud.

 

Het probleem van de huidige journalistiek is dat deze gedachten (misschien moet je ze wel idealen noemen) nooit gemeengoed zijn geworden. Integendeel. Journalisten horen nou eenmaal niet tot het meest progressieve slag mensen. In het beste geval treden ze hun lezers welwillend tegemoet zonder ze al te serieus te nemen. In het slechtste geval vinden ze dat hun publiek vooral bestaat uit zeurpieten. Invloed van lezers op jouw productie? Alsjeblieft niet!

 

Die gevoelens van wantrouwen werden gevoed doordat de paar experimenten met user generated content, om het zacht te zeggen, geen overdreven succes werden. Het vkblog (het blogplatform van de Volkskrant. Disclaimer: ik ben een van de bedenkers ervan) is een prachtig platform dat veel bezoek trekt, maar journalistiek van weinig waarde is gebleken. Als deze en andere experimenten in journalistiek opzicht tegenvallen, dan zou je hopen dat ze ten minste commercieel waardevol zijn. Maar ook dat is niet het geval. Natuurlijk, ze trekken een fors publiek, maar dat staat niet gelijk aan forse inkomsten.

 

Wat we nu feitelijk zien gebeuren, is dat een flink aantal grote krantenuitgevers besloten heeft om de idealen van wisselwerking tussen journalistiek en publiek ten grave te dragen. In hun wanhoop nemen Rupert Murdoch, de New York Times en anderen hun toevlucht tot een oud en beproefd, maar mislukt middel: ze willen het publiek laten betalen voor toegang tot hun sites. Zo dreigt de serieuze journalistiek nog verder te vervreemden van zijn publiek. Het is een stap naar achteren, terwijl de journalistiek, nu meer dan ooit, juist gebaat is bij innovatie en modernisering.

 

Een kort, zeker niet uitputtend lijstje: zonder user generated content was de berichtgeving over de metro-aanslagen in Londen, over de opstanden in Iran en Birma, over de noodlanding van het US-Airways toestel in de Hudson en de crash van het Turkish Airlines-vliegtuig in de polder bij Schiphol, over de terroristische aanvallen op Mumbay en de aardbevingen in Haïti en Chili… nou ja, u begrijpt wat ik bedoel. Zonder bloggers hadden we minder, later of minder indringend of misschien wel helemaal niet geweten over de perikelen van Google in China of de problemen van vrouwen in de Arabische wereld.

 

Wat de journalistiek veel beter moet leren: hoe om te gaan met al die content. Hoe het sneller op te pikken, en er de traditionele journalistieke werkwijze op moet loslaten: filteren, checken, selecteren, prioriseren, presenteren. Helaas vergt dit innovatiekracht en een switch in het denken. En daar staan de hoofden van uitgevers en hoofdredacteuren niet erg naar.