Ben met de laatste bladzijden bezig in Steven Johnson’s ‘Where good ideas come from’. Ik ben een fan van dit soort boeken; Clay Shirky (waar ik kort geleden al over schreef), Kevin Kelly, Charles Leadbeater, Chris Anderson – het zijn allemaal auteurs die publiceren over de manieren waarop nieuwe technologie in het algemeen en het internet in het bijzonder onze maatschappij beïnvloeden. Ik heb laatst een keer geblogd over het stapeltje boeken op mijn leeslijstje, en ik word geïnspireerd door de ideeën die ik erin tegenkom.
Johnson onderzoekt hoe innovatie tot stand komt, en in nog geen 250 pagina’s neemt hij de lezer mee van de oudheid tot nu, van de allerkleinste schaal (het afvuren van neuronen in ons brein) tot de schaal van steden, landen en continenten. Mocht je uit voorgaande zin de indruk krijgen dat het dus wel een oppervlakkig werkje zal zijn – dan moet ik je tegenspreken. Natuurlijk zal een neuroloog, een evolutionair bioloog of een stedelijk antropoloog weinig nieuws vinden in zijn vakgebied. Maar de kracht zit hem vooral de verbindingen die Johnson legt tussen deze verschillende disciplines.
Centraal in Johnsons these is de notie van ‘the adjacent possible’, het nabij gelegen mogelijke. Innovaties komen zelden tot stand, zegt-ie, met het soort van eureka-gevoel dat vaak geassocieerd wordt met grote uitvindingen. De analogie is die van het gebouw dat ontdekt moet worden; het openen van een deur leidt naar de volgende ruimte, maar niet naar een kamer op een andere verdieping of in een andere vleugel. Dat betekent dat de tijd rijp moet zijn voor een werkelijke vernieuwing; Charles Babbage vond ergens halverwege de 18e eeuw al het principe van de computer uit, maar hij was zijn tijd (te) ver vooruit. Pas een eeuw later konden zijn ideeën uitgevoerd worden; er waren voldoende ’tussenliggende kamers’ ontdekt.
Johnson definieert een aantal omstandigheden waaronder de innovatieve capaciteit van elke organisatie vergroot kan worden.
- er moet een ‘liquide netwerk’ zijn. In een gas bewegen moleculen volledig vrij, heerst de chaos van de willekeur, en vervliegen goede ideeën zo snel als ze ontstaan. In een vaste stof liggen de moleculen vast, maar is er geen ruimte voor het betreden van nieuwe paden. Pas in een vloeistof heb je de juiste balans tussen organisatie enerzijds en vrijheid anderzijds; er is voldoende interactie tussen de actoren (moleculen of mensen) om uitwisseling van ideeën te stimuleren, maar anderzijds niet zoveel dat het systeem aan overvloed ten onder gaat.
- de ‘slow hunch’ moet gevoed worden. Een goed idee heeft vaak tijd, soms tientallen jaren, nodig om te rijpen. Dat rijpingsproces moet geholpen worden, door actief te blijven in je netwerk en door te zorgen dat je regelmatig met nieuwe ideeën in contact komt
- help het toeval een handje. Serendipiteit, de kunst van de ontdekking van het ongezochte (je vindt wat je niet zoekt) is niet dood met de komst van het internet, integendeel; het aantal en de diversiteit van de informatiebronnen tot onze beschikking is met internet exponentieel toegenomen. Vaak kun je een slow hunch concreter maken door een toevallige ontdekking op een heel ander terrein
- wees niet bang om fouten te maken. Innovatie is veel vaker een gevolg van mislukte pogingen dan uitgestippelde projectplannen. Maak ruimte voor fouten, en reken er anderen (en jezelf) niet meteen op af
- exaptatie. Een term van evolutiebioloog Stephen Jay Gould, die ermee bedoelde dat veel organen en ledematen oorspronkelijk voor iets anders zijn ontwikkeld dan waarvoor ze uiteindelijk worden gebruikt. Voorbeeld: het verenpak van vogels beschermde ze in eerste instantie vooral tegen de kou. Het was een uitstekend isolatiepakket. Pas later bleek de isolatiewaarde van een laag veren impliceerde dat ze ook uitstekend geschikt waren om een gewicht door de lucht te laten zweven. Wees niet bang om bestaande producten te veranderen om ze geschikt te maken voor nieuwe toepassingen
- platforms. Je hebt een geschikte, stimulerende omgeving nodig om tot innovatie te komen. Een organisatie die wil innoveren, moet ruimte creëren waar innovatie tot stand kan komen.
Johnsons boek zou eigenlijk gelezen moeten worden door elke CEO en manager die denkt dat je innovatie op afroep kunt bestellen, zegt Cory Doctorow. Klopt.
Ik moet nu beginnen aan het laatste hoofdstuk. De zin die ik zojuist heb gelezen, luidt: ‘you think you’re fighting the Cold War, and it turns out you’re actually helping people figure out where to have lunch’. Dit gaat over de uitvinding van GPS; maar is dit geen fantastische, zelfs opwekkende gedachte, die je weer vertrouwen kan geven in de toekomst van de mensheid?