Hier is het nieuws – sterft, gij oude journalistieke organisaties

Werd door een artikeltje  in de Guardian geattendeerd op een essay van Clay Shirky, de Amerikaanse professor die twee van de beste boeken over digitale cultuur heeft geschreven die ik ken. Here comes everybody en zijn opvolger Cognitive Surplus hebben mij veel geleerd over de manier waarop het internet onze economie, onze maatschappij, cultuur en politieke besluitvorming beïnvloeden. Shirky is een optimist – wat aardig aansluit bij mijn eigen levensvisie – en daarom ziet hij de toekomst rooskleurig in. De massale informatie-uitwisseling en de samenwerking die mogelijk wordt gemaakt door het internet zijn  een instrument  voor emancipatie.

Onheilsprofeten die waarschuwen dat het einde van de wereld nadert, neem je iets minder serieus. Je raakt gewend aan hun pessimisme en je wordt er een beetje moe van.

Optimisten die het einde van de wereld aankondigen – daar kijk je van op. Shirky is geen Mayaanse doemvoorspeller, maar waarschuwt wel voor het einde van een tijdperk: dat van de grote, logge journalistieke instituten.

De grote journalistieke ondernemingen van deze wereld (van Rupert Murdoch's conglomeraat tot Bertelsmann, en in Nederland de Persgroep en de Telegraaf) zijn het resultaat van twee eeuwen optimalisatie van de journalistieke werkwijze. Die optimalisatie komt in feite neer op het eenmalig maken van een aantal fundamentele keuzes. Daarop wordt dan de dagelijkse journalistieke praktijk gebaseerd. Die keuzes zijn zo fundamenteel dat ze zelden of nooit ter discussie worden gesteld:

  • We maken dagelijks een krant, niet wekelijks een magazine. 
  • We publiceren op papier, we maken geen radio
  • We publiceren op broadsheet, niet op tabloid
  • Hooguit 10 procent van de ruimte op de voorpagina naar advertenties
  • We publiceren alleen werk van professionele journalisten

Bij de dagelijkse redactievergaderingen gaat het niet over deze keuzes; deze gaan over de actualiteit, en de beste invalshoeken om de actualiteit te omschrijven. Willen we een analyse of een reportage over de gevolgen van het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters? Moeten we de nieuwjaarsduik niet eens laten coveren door een sportredacteur voor een lekker satirisch stukkie? Wat voor foto plaatsen we bij deze reportage over Nederlandse trainers in Afghanistan? 

Omdat fundamentele keuzes niet dagelijks opnieuw worden gemaakt, zijn instituten per definitie conservatief. Ze blijven werken binnen de ooit vastgestelde kaders. Als deze kaders achterhaald blijken, kan het erg lang duren of zelfs onmogelijk blijken om de fundamentele vragen opnieuw beantwoord te krijgen.

De centrale vraag die Shirky opwerpt, is of deze journalistieke instituten in staat zijn om een goede oplossing te vinden voor de structurele journalistieke en bedrijfseconomische problemen van de laatste jaren. Die problemen zijn veroorzaakt door een serie van factoren, deels technologisch, deels sociaal, deels ook economisch van aard. Belangrijker dan de oorzaak is het effect: steeds teruglopende oplages en verkoopcijfers, adverteerders die verdwijnen, erosie van traditionele markten, toenemend wantrouwen bij het publiek jegens de journalistieke arbeid.

Shirky's duidelijke antwoord: nee, tenzij.

Nee, want nog steeds weigeren de meeste journalistieke instituties de ogen te openen voor het feit dat het publiek zijn informatie inmiddels uit tientallen andere bronnen haalt dan de traditionele journalistieke. Nee, omdat ook de meeste journalisten zelf liever als een blind paard doorjakkeren op het pad dat ze het beste kennen. Nee, omdat nog steeds de meeste nieuwsorganisaties denken dat ze met wat kleine aanpassingen hier en daar ook de digitale wereld kunnen veroveren. Het ijzersterke merk dat ze in twee eeuwen hebben opgebouwd, staat daar garant voor.

Tenzij – tenzij ze daadwerkelijk radicale oplossingen durven te omarmen. Oplossingen die de populariteit van sociale media erkennen. Oplossingen die de lezers serieus nemen en de journalisten van hun ivoren toren halen. Oplossingen die tegemoet komen aan de eisen van openheid en transparantie van de moderne netwerksamenleving.

Maar ja, zo maken we het cirkeltje netjes rond: radicaliteit binnen een instituut – dat is een contradictio in terminis. Vrij naar Henriëtte Ronald Holst ('Sterft, gij oude vormen en gedachten' – een regel uit haar vertaling van de Internationale) zou ik hier willen zeggen: Sterft, gij oude journalistieke organisaties!

Clay Shirky: Het cognitieve surplus

Clay Shirky, wetenschapper aan New York University, heeft vooral naam gemaakt met Here comes everybody. De ondertitel van dat boek vertelt alles: how change happens when people come together. Shirky heeft nu net zijn nieuwste werk gepubliceerd, Cognitive Surplus. Ik noteer even uit mijn aantekeningen – voor mij ook een manier om meer te onthouden van wat ik gelezen heb.

Eigenlijk, moet ik zeggen, houdt Shirky een verkeerde volgorde aan. Zijn eerste boek staat vooral stil bij de gevolgen van de massale samenwerking die de nieuwe online sociale netwerken mogelijk maken. Mensen werken samen in wiki’s en blogs; zij helpen elkaar met raad (bekijk de populaire fora van Viva en Yes) en daad (de open source gemeenschap). In Cognitive Surplus gaat hij vooral in op de vraag naar het waarom. Hoe komt het dat mensen tegenwoordig de tijd nemen om filmpjes van raar aangeklede katten online te zetten. Hebben ze niks beters te doen? Nee, antwoordt Shirky. En dan met enig sarcasme: alle oude afleveringen van Gilligan’s Island nog een keer bekijken zeker? Sterk punt maakt-ie daar.

Het cognitieve surplus ontstaat, betoogt hij, als mensen hun enorm toegenomen vrije tijd in toenemende mate gebruiken om niet media te consumeren, maar zelf te gaan produceren. Waar halen ze de tijd vandaan? Simpel: door niet meer de hele avond als een zoutzak voor de televisie te hangen. Vrije tijd is iets van de laatste vijftig jaar, en we zijn eraan gewend geraakt dat we die voornamelijk opvulden met passief consumeren van media – vooral televisie. Nu krijgen we voor het eerst de mogelijkheid om zelf actief media te produceren, en daar maken we grif gebruik van. Dat sommigen die productie draaien door rare plaatjes te uploaden of comments te spammen – soit. In ieder geval betekent dat dat ze aan een creatief proces deelnemen. Misschien niet altijd even hoogstaand, maar hoe dan ook zijn ze actief.

Shirky hanteert een verhelderend model om dit verder uit te werken, geleend uit CSI Miami lijkt het wel. Hoe lost de politie een misdaad op? Door te kijken naar means, motive and opportunity. Internetgebruikers hebben tegenwoordig de middelen om zich online creatief te uiten. Het kost bijna niets om een foto die je met je Iphone hebt gemaakt snel online te plaatsen. En motief hebben ze genoeg. Shirky noemt er een paar, maar ze hebben allemaal te maken met redelijk breed gedeelde menselijke behoeften als het laten gelden van je autonomie, de behoefte om te delen, de behoefte om te geven en de behoefte om aan contact. En ten slotte is er de opportunity, de kansen die je kunt benutten als je de middelen en het motief hebt. Hier gaat hij in op aspecten van groepsdynamica en economie. Het kan voordeel opleveren om deel te nemen aan een openbare discussie, zoals het ook voordelig kan zijn om je bijdragen te leveren aan een open source project.

Het grootste deel van het boek is vooral academisch interessant; marketeers en communicatieprofessionals zullen er weinig praktische lessen in vinden. Anders wordt dan in het laatste hoofdstuk, waar Shirky een samenvatting geeft in dik tien lessen van de belangrijkste conclusies. Die hebben te maken met de successen van de sociale media. Wat moet je doen, als instelling of onderneming, om meer en beter ‘onderdeel van je gemeenschap’ te worden? Hoe zet je daarvoor sociale media in? Wat kun jij bijdragen aan die gemeenschap, en wat kan de gemeenschap jou bieden?

Geen disclaimer nodig, want geen enkel commercieel belang – maar koop dat boek!