Over Hyves, Facebook en de nieuwste mode

Hyves screenshot

De teloorgang van Hyves illustreert het risico van een sociale-mediabeleid dat te veel gericht  is op één enkele partij. De populariteit van sociale media wisselt snel; de loyaliteit van de klanten van Facebook en LinkedIn is fragiel. Natuurlijk is er een zekere mate van 'vendor lock-in' – wie veel tijd heeft gestoken in het opmaken van zijn Facebook-profiel en er zijn hele sociale leven op heeft ondergebracht, zal niet zo snel wisselen als zijn buurman die slechts oppervlakkig van het medium gebruik maakt.

De fragiliteit wordt veroorzaakt doordat de populariteit en het gebruik van sociale media sterk afhangen van het imago. Zolang het imago klopt (hip, modern, artistiek, innovatief) blijven de klanten wel komen die zich aangesproken voelen door zo'n imago. Maar een enkele misstap van de provider legt een bom onder het beeld, dat in duizend scherven uiteenspat. Sterker, er is niet eens een misstap nodig. Wat heeft Hyves 'misdaan' dat er nu zoveel mensen tegelijk weglopen? Er zijn geen grote blunders begaan. Het enige wat je Hyves eventueel zou kunnen verwijten, is dat het te traag is geweest met innovatie. Het heeft op zijn lauweren gerust toen het de grootste was van Nederland, en het heeft te afwachtend gereageerd toen Facebook begon met zijn inhaalrace.

Ook de gebondenheid aan LinkedIn, Facebook en dergelijke wordt minder, omdat er steeds meer applicaties beschikbaar komen die je toestaan om alle data die je daar hebt opgeslagen te downloaden. Het besef dringt door dat wij allemaal eigenaar zijn van de data die we zo vriendelijk hebben gedeeld met de wereld; en dat het aan ons is om te beschikken over die data.

Stel nu dat je als onderneming al je kaarten hebt gezet op het gebruik van Hyves – dan valt je sociale-mediastrategie op dit moment als een kaartenhuis in elkaar. Daarom is het verstandig om

  • je flexibel op te stellen
  • op de hoogte te blijven van nieuwe spelers op de markt
  • je inspanningen te verdelen over ten minste twee, liever nog drie verschillende partijen
  • niet te aarzelen als je merkt dat de effectiviteit van je investering afneemt

Ik denk dat we van een ding zeker kunnen zijn: als fenomeen zijn sociale media uiterst bestendig – ze zullen niet verdwijnen. Maar als merk, en dus als investering, zijn ze volgens mij niks waard. Ik zou er in ieder geval geen geld in steken.

Het nieuwe sociale speeltje Pinterest: vooral voor de consumentenmarkt

Ik ben geen grote fan van Facebook. Ik weet het, het lijkt op heiligschennis om dat te beweren op het moment dat het aantal gebruikers de 850 miljoen nadert. Ik vind het concept geweldig, en volgens mij is Facebook (naast Google en Apple) een van de innovatiefste bedrijven van het afgelopen decennium. Ik kan alleen niet wennen aan die gebruikersinterface. Hoe ik ook mijn best doe, het lukt me niet om de pagina's zo in te delen dat ik er gemakkelijk op kan terugvinden wat ik wil.

Er is nu een nieuw sociaal speeltje op de markt gekomen, Pinterest, een van de snelste groeiers in de wereld van de sociale netwerken. Vanwege de nauwe band met Facebook was ik in eerste instantie een beetje sceptisch. 

Een paar maanden terug kreeg ik een uitnodiging om een kijkje te nemen, en ik heb er inmiddels een account aangemaakt. Ik had even wat tijd nodig voordat ik er mijn weg vond – mijn eerste indruk was dat de site eigenlijk diende als een grote etalage voor stijlbewuste mensen – van het vrouwelijk geslacht vooral. Veel mode, lifestyle, decoratie en dergelijke.

Vernieuwend aan Pinterest vond ik wel de nadruk op het beeld. Je geeft je voorkeuren te kennen door je eigen profiel op te bouwen met behulp van afbeeldingen. En dat biedt ook ingangen voor ondernemingen die hun commerciële communicatie met Pinterest willen verbeteren; en voor journalisten die op zoek zijn naar nieuwe manieren om hun publiek te bereiken.

Ik heb nog geen Nederlandse kranten met een eigen aanwezigheid op Pinterest opgemerkt, maar MediaBistro presenteerde vorige week een mooi overzicht van Amerikaanse kranten. Een paar springen eruit: de Wall Street Journal heeft een stuk of twintig verschillende categorieën ingericht, waarvan ik de Quotes sectie het mooiste vind. Een handige manier om je publiek attent te maken op bijzondere citaten in je krant. En ook de Guardian heeft iets moois van zijn pagina gemaakt: opvallende beelden bij opvallende verhalen worden gepresenteerd onder de noemer 'On our radar'.

Pinterest is niet heel geschikt voor diepgaande interactie tussen redacties en hun publiek. Maar het lijkt me wel een heel geschikt medium om ankeilers  te presenteren voor je nieuwe producties – alleen als die ankeilers visueel aantrekkelijk neergezet kunnen worden natuurlijk. En vanwege de nauwe band die er met Facebook onderhouden kan worden, is het ook een eitje om een inhoudelijke wisselwerking te realiseren tussen Facebook en Pinterest. 

Maar toch, eerlijk gezegd: als een journalistieke organisatie met zijn beperkte middelen moet kiezen welke sociale media worden ingezet, zou Pinterest niet hoog op mijn lijstje staan – en in ieder geval onder Facebook terecht komen.

Anders ligt dat voor 'gewone' bedrijven. Die zouden op dit moment nog voor Facebook moeten kiezen vanwege de grotere penetratie in vrijwel alle markten. Maar als Pinterest werkelijk aanslaat, kan de unieke wijze van presenteren wel degelijk een grote plus zijn voor ondernemingen – en dan vooral die ondernemingen die zich op de consumentenmarkt begeven. B2B – nee, dat zie ik niet gebeuren.

En weer valt een instituut van papier om…

Na Britannica komt nu nog een papieren instituut in de problemen. Selexyz, met zijn prachtige boekenwinkels, heeft uitstel van betaling aangevraagd.

De romanticus in mij huilt – ik houd van de sfeer in de meeste boekhandels, en ik bewonder het personeel.

De pragmaticus in mij is onverschillig. Zolang ik maar kan blijven lezen, maakt het mij niet uit. Zoals elke regelmatige lezer van dit blog weet, ben ik ook groot fan van e-books.

De innovator in mij juicht. Als Selexyz verdwijnt, ontstaat er toch weer ruimte op de markt. En als Selexyz niet verdwijnt, is ze in ieder geval gedwongen om te moderniseren.

En de angsthaas in mij vreest en hoopt: dat het bij die modernisering dan maar niet de kant opgaat van Ako en Bruna. Daarvan hebben we er al genoeg.

Een uitgeefstrategie voor 4500 miljard foto’s

Tien procent van alle foto's die ooit zijn gemaakt, dateert van het afgelopen jaar. 1000memories.com doet in dezelfde blogpost een schatting van het totaal aantal foto's dat sinds de uitvinding van de fotografie ooit zijn gemaakt: 4500 miljard. Vorig jaar zijn er dus 450 miljard foto's bijgekomen.

Even los van de vraag hoe betrouwbaar de berekeningen van 1000memories zijn, lijkt het me evident dat we met ons allen veel meer aan het fotograferen zijn. Zo'n beetje elke mobiele telefoon heeft een ingebouwde camera, en omdat we ons mobiel altijd bij ons dragen, kunnen we veel gemakkelijker onze snapshots online plaatsen. En dat doen we massaal. Elk feestje, etentje, uitje, visite wordt visueel gedocumenteerd en getagd op Facebook; en er komt een steeds verfijndere set van tools beschikbaar om onze foto's te catalogiseren, te bewerken en met de wereld te delen. Startups als Instagram en Pinterest groeien sneller dan Facebook en Twitter in hun beginjaren.

Anthony Young had er bij AdAge dit over te zeggen:

At Mindshare we're seeing a consumer movement toward a more visual culture brought on by technology and media. Smarter devices are prompting more occasions for people to create and consume visual content, while social media is encouraging that content to be shared on multiple platforms.

De vraag is wat die meer visueel ingestelde cultuur betekent voor de journalistiek. Voor mijn gevoel loopt de mainstream journalistiek achter – er worden teksten geproduceerd, en filmpjes gemaakt, en radio houdt zijn plek natuurlijk – maar het vertellen van het journalistieke verhaal met behulp van beelden blijft achter. David McCandless laat in deze TED-toespraak prachtig zien hoeveel we daarmee missen.

Datavisualisatie is moeilijk en doet een beroep op capaciteiten die op journalistieke opleidingen niet of nauwelijks worden onderwezen. Het gaat daarbij om

  • de verzameling van relevante data
  • de analyse en het leggen van verbanden
  • de presentatie in een visueel overtuigende vorm

Marketeers beginnen deze boodschap wel te begrijpen. Zij zijn druk aan het nadenken hoe ze actiever kunnen inspringen op het 'foto-fanatisme' in onze cultuur. Ze vragen zich af hoe ze het beeldmateriaal effectief moeten inzetten om een groter publiek te bereiken en hoe ze dat meer aan zich kunnen binden. Dat lijken me vragen die ook uitgevers en makers van journalistieke content zich ter harte moeten nemen.

Bij het overlijden van het instituut Britannica

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Encyclopaedia Britannica, een van 's werelds meest gerespecteerde kennisinstituten, is niet meer. Dat wil zeggen: niet meer in zijn traditionele vorm, van papier. Deze week werd bekend dat de huidige papieren editie (2010) tevens de laatste gaat zijn.

Toen ik dat vernam moest ik terugdenken aan het commentaar van een van de voormalige hoofdredacteuren van Britannica – ik ben zijn naam vergeten – in de beroemde VPRO-documentaire Wiki's waarheid. Hij vond Wikipedia maar niks, want samengesteld door snotneuzen zonder verstand van zaken (mijn vertaling van zijn woorden). Het was toen al evident (de documentaire stamt uit 2008) dat deze man door de tijd was ingehaald. Inmiddels heeft Britannica besloten om in volledig digitale vorm verder te gaan.

De laatste papieren versie kost bijna 1400 dollar, US. Het wordt nu, op de site van Britannica, aan de man gebracht als een collector's item – er is nauwelijks nog de pretentie dat de potentiële koper een unieke bron van kennis in huis haalt. Die pretentie is er vroeger wel geweest natuurlijk. En toch vraag ik me af hoe het ding werd gebruikt  bij al die duizenden gezinnen waar een encyclopedie in huis stond.

Bij mij op de plank staat nog een Winkler Prins, uit 1954. Het is de zesde druk, en hij staat hier voornamelijk stof te vergaren. Ik heb hem net even opengeslagen om te zien uit welk jaar deze 18 delen plus twee supplementen (ik schat zo'n anderhalve meter aan boek) stammen – maar ik kan  me niet heugen wat de voorlaatste keer was dat ik deze mammoet werkelijk heb gebruikt. Hij staat hier omdat ik het beschouw als een erfstuk – hij herinnert me aan de boekenkast bij mijn ouders, waar hij een prominente plaats innam.

Maar ook in mijn ouderlijk huis werd hij niet vaak opengeslagen. En ik vermoed dat dat het lot is geweest van de meeste encyclopedieën. Het waren boekwerken die dienden om te imponeren, minstens zoveel als om van praktisch nut te zijn. Wie een encyclopedie bezat, had een ver-reikende belangstelling. Hij was een man van de wereld. Er was meer in zijn leven dan alleen plat vermaak.

De dood van de papieren Britannica werd niet veroorzaakt door Wikipedia. Ik denk dat het eerder de algemene opkomst van digitale kennisdragers is geweest. Microsoft kwam in de jaren 90 met Encarta, een encyclopedie die niet kon tippen aan de Britannica qua volledigheid en kwaliteit, maar voor veruit de meeste doeleinden meer dan voldoende was. Als je snel iets wilde opzoeken, dan was het handiger om even dat cd'tje (weet u nog, opa) in de gleuf te steken dan het zware werk uit de kast te tillen en daar de verouderde informatie uit te halen. En de Encarta was multimediaal: het bevatte bewegend beeld en geluid. Ongekend.

Britannica heeft een gratis versie online staan, die enigszins beperkt is; maar zonder dat uitgebreid getest te hebben, vermoed ik dat deze versie zeker vergelijkbaar is met Encarta. Daarnaast kun je voor 80 euro per jaar ook een online abonnement nemen op de volledige encyclopedie.

Maar ik vraag me wel af of deze vlucht naar digitaal Britannica overeind gaat houden. Want de extra informatie waarmee het bedrijf schermt is op zoveel plekken op het web gratis te verkrijgen. Wie een beetje de weg weet in WolframAlpha, de financiële en statistische databases kan vinden (van CBS tot Wereldbank en CIA) en een zoekterm kan intypen bij Wikipedia, heeft voldoende secundaire en primaire bronnen. Het algemene publiek ziet er dus vermoedelijk weinig in; en voor de professionals is Britannica weer te mager.

Waarom Windows 8 een kans heeft op de tablet markt

Volgens Tim Cook, de opvolger van Steve Jobs bij Apple, leven we in een 'post-pc' wereld. Bij de presentatie van de iPad 3, de nieuwste Apple-gadget, zei Cook dat 'de pc niet langer het centrum is van de digitale wereld'. En het moet gezegd, de verkoopcijfers van de iPad zijn fenomenaal. Apple verkoopt meer iPads dan marktleider HP pc's. Ray Ozzie, ooit Bill Gates' opvolger als chef technologisch visionair bij Microsoft, is het met Cook eens. Er is geen twijfel mogelijk dat we in een post-pc wereld leven, zei hij. Maar hij voegde er een belangrijke nuance aan toe: dit betekent slechts dat de scenario's waarvoor we de pc gebruikten, langzamerhand veranderen.

Volgens mij heeft Ozzie gelijk. Ook uit de cijfers blijkt niet dat de pc zijn beste tijd gehad heeft. Volgens marktonderzoeker Gartner zullen er dit jaar 4,4 procent meer pc's worden verkocht dan vorig jaar. Uiteindelijk gaat het met de pc en de tablet als met de ouders die een dochter uithuwelijken: je raakt geen dochter kwijt, maar krijgt er een zoon bij.

Natuurlijk zie je een verschuiving optreden in het gebruik. Er wordt vaak gezegd dat je tablets vooral gebruikt voor consumptie van diensten: je gebruikt het apparaat om spelletjes op te spelen, muziek naar te luisteren, websites op te bezoeken, of video's te kijken. Apple probeert uit alle macht zijn iPads zo te positioneren dat ze ook kunnen worden gebruikt voor de productie van deze diensten: om websites op te bouwen, video's te monteren, en games te programmeren.

Ik denk eigenlijk dat die pogingen tot mislukken gedoemd zijn. Wie lange tijd zakelijk naar een scherm moet staren en ingewikkelde bewerkingen moet uitvoeren, waarbij tien of meer applicaties tegelijk open staan, informatie van het ene naar het andere scherm wordt gesleept, in de tussentijd ook zijn mail moet bijwerken of een presentatie moet voorbereiden: als deze ongelukkige dit alles op een scherm van minder dan 10 inch moet doen, wordt hij stapelgek. Natuurlijk bestaat er inmiddels prachtige software om foto's te bewerken op je tablet. En natuurlijk kun je met die mooie swype-technologie van Samsung snel teksten fabriceren. Maar het blijft een noodoplossing.

Het versturen van een kort mailtje met mijn tablet lukt me prima. Maar een tekst van enige lengte en substantie schrijf ik liever op mijn grote beeldscherm.

Wat ik wel zie gebeuren, op enige termijn: dat de tablet uiteindelijk wel het digitale rekencentrum wordt van mijn kantooromgeving. Maar dat betekent simpelweg dat het ding genoeg interfaces krijgt om er een 22 inch monitor, een ergonomisch toetsenbord en een muis aan te koppelen. En dat de software die erop draait gemakkelijk en snel moet kunnen switchen: van iOS 4 naar OS-X, of van Android Gingerbread naar Windows. En dat zie ik met de huidige generatie apparaten toch niet snel gebeuren. Op die markt heeft hooguit Windows 8 een kans – want dat wordt gemaakt om op zowel tablets als desktops te kunnen draaien. 

 

Journalistiek voedt de Apple-hype

"Goede artiesten maken kopieën, geweldige artiesten stelen'. Het zal niet de beroemdste quote zijn van Steve Jobs, maar ik vind het wel een van de meest veelzeggende. Jobs' succes kan niet worden verklaard uit zijn oog voor design (hij was helemaal geen ontwerper), noch uit zijn innovatiekracht (mede-oprichter Steve Wozniak was de wizz-kid), noch uit zijn managerskwaliteiten – als CEO was hij een ramp voor zijn medewerkers en voor zijn controllers – als Jobs iets níet kon was het de kosten in toom houden.

Jobs werd succesvol, niet omdat hij zelf die kwaliteiten had, maar wel omdat hij ze kon herkennen in zijn omgeving. Hij wist de beste mensen aan zich te binden om zijn producten technisch en esthetisch zo goed te maken als ze nu zijn. Hij zag de potentie van nieuwe producten, vaak bij de concurrentie; hij pikte ze in, verbeterde ze totdat ze bijna onherkenbaar waren, en wist er genoeg kopers van te overtuigen dat hun leven zonder de nieuwste Apple-gadget niet compleet zou zijn.

Ik kom erop omdat ik deze week Jobs' fantastische biografie heb uitgelezen, en natuurlijk omdat woensdag de iPad-3 werd gelanceerd. Wat mij steeds meer begint te irriteren, is de kritiekloze ontvangst van nieuwe Apple-producten in de media. Kranten besteden er hele pagina's aan, en stimuleren daarmee de hype onder het publiek. Zelfs als de bespreking niet alleen maar positief is en er kanttekeningen worden geplaatst bij Apple's marketingstrategie, is het toch een hoop gratis reclame. Het lijkt erop alsof de nieuwskeuze niet wordt bepaald door de daadwerkelijke nieuwswaarde, maar door de vraag hoe het publiek zal reageren op het nieuwste speeltje.

En bleef de berichtgeving maar beperkt tot de dag van de lancering zelf. Nee, het begint weken van tevoren al met de mededeling dat er weer een nieuw product aankomt. We weten dan nog niks, maar dat is voor sommige journalisten al voldoende aanleiding in de pen te klimmen. Vervolgens komt er een week of wat later een follow-up, waarin wordt gerapporteerd wat in het geruchtencircuit rondgaat omtrent de nieuwe foefjes die in het apparaat zitten. Tussendoor wordt nog een keer een fijne analyse gemaakt van het succes van Apple, worden andere glimmers besproken – en als het dan eindelijk zover is, ontbreekt nog net de bestelbon in de krant.

Collega's, mag ik jullie verzoeken: ik weet dat het gemakkelijk scoren is, met weer een stukkie over Apple. Maar mag ik iets meer distantie? Iets meer objectiviteit? Iets meer aandacht ook voor de verhoudingen – bijvoorbeeld dat de iPhone weliswaar de meest verkochte telefoon is, maar dat veel meer telefoons draaien op het Android besturingssysteem van concurrent Google? En dat het jullie dus niet zou misstaan iets vaker aandacht te besteden aan de telefoons, de tablets en de apps die voor dat concurrerende platform worden gemaakt?

Met dank!

Sommige lezers wil je de mond snoeren

Paar weken geleden college gegeven over het gebruik van User Generated Content (de interactie met je lezers via bijvoorbeeld sociale media of de reacties onder je berichten) in de journalistiek. Gewezen op de bekende voorbeelden van het Turkish Airlines ongeluk, Rathergate enzovoorts. Zijpaadje ging over bloggen, als een journalistiek middel om de conversatie met je lezers gaande te houden.

Vandaag begonnen met het nakijken van de opdrachten over dit onderwerp. Zo kwam ik via een student uit op het weblog dat NOS-correspondenten Wessel de Jong, Eelco Bosch van Rosenthal en Jacqueline Eckmann bijhouden. En moest ik weer eens diep zuchten toen ik de kwaliteit van de reacties onder het blog bekeek. Geen wonder dat zoveel journalisten problemen hebben om hun lezers serieus te nemen. 

Kijk bijvoorbeeld eens naar dit bericht,over de kansen van de overgebleven Republikeinse kandidaten voor de nominatie om de strijd met Obama aan te gaan. Bosch van Rosenthal richt zich, terecht lijkt me, op Romney, Gingrich en Santorum. Ron Paul, hoe sympathiek ook in zijn onafhankelijkheid, maakt geen schijn van kans meer. Zul je toch zien dat een of andere zot ('Dan') het nodig vindt om zijn obsessies de vrije hand te geven, en zich daarbij niet bekommert of spel- of stijlregels:

Ron Paul is tegen miljardensteun voor Israel en tegen oorlog met Iran.
Israel betaald de media om zijn campagne te saboteren.
Dat is waarom hij niet of alleen negatief genoemd wordt.

Mijn god, denk je dan (en ik weet het, het is streng verboden), soms zou je willen eisen dat deze anonieme halve garen een diploma moeten halen voordat ze toegang krijgen tot je site. Natuurlijk begrijp ik dat je dat niet moet doen: het internet is van en voor iedereen, iedereen moet zijn zegje kunnen doen – maar de kwaliteit van het openbare debat wordt er met dit soort bijdragen niet beter op.

Er is een directe samenhang tussen de kwaliteit van de reacties enerzijds en het onderwerp van de post anderzijds. Ten minste, tot op zekere hoogte. In een discussie over het Midden-Oosten vraagstuk ligt het voor de hand dat op enig moment de holocaust erbij wordt gehaald. Maar volgens de  wet van Godwin kan dat ook gebeuren als de discussie eigenlijk gaat over de euro, het financieringstekort, of de Amerikaanse verkiezingen. Je hebt altijd zotten die het niveau van de discussie omlaag halen.

Pleit ik nu voor censuur? Nee, tuurlijk niet. Die zotten hebben ook recht van spreken. Alleen vraag ik me af waarom ze dat nou juist op zo'n site als die van de NOS moeten doen. En wat je kunt doen om op redelijke manier een debat te voeren over met je tegenstanders zonder dat je meteen ervan beschuldigd wordt dat je betaald wordt door de CIA.

Een eerste oplossing is een nauwere integratie met bestaande sociale media. Wil je mee discussiëren bij een grote nieuwssite, dan moet je accepteren dat dat alleen maar kan als je identiteit gekoppeld kan worden aan een account op Twitter, Facebook of LinkedIn. Wil je dat niet, dan zijn er genoeg andere plekken waar je volledig anoniem je zegje kan doen. Let wel, ik ben absoluut voorstander van het behoud van het recht op privacy en anonimiteit op het web; alleen is het journalistieke nadeel soms ook evident.

Een tweede oplossing is stringentere moderatie. De moderator mag eisen stellen aan de inhoudelijke kwaliteit van de bijdrage, en aan vorm. Geen spel- en stijlfouten. Dat je dan het risico loopt ervan beschuldigd te worden alleen maar lovende reacties te publiceren, dat moet je dan maar voor lief nemen. Het beste bewijs is natuurlijk daadwerkelijk ook open te zijn en alleen te selecteren op kwaliteit.

Een derde mogelijkheid is dat de journalist in kwestie zelf ook meepraat. Dat hij ingaat op serieuze argumenten die worden aangevoerd. Op "Dan" hoeft Eelco wat mij betreft niet te reageren. Maar als iemand werkelijk goede argumenten in de strijd werpt, laat dan maar zien waar je staat. Kom uit je ivoren toren – dan zul je zien dat je geleidelijk aan ook serieuzere en kwalitatief betere reacties gaat uitlokken.

Sommige lezers wil je de mond snoeren. Ik zou zeggen: gewoon doen. Je bent als journalist niet verplicht met iederéén het debat aan te gaan.

Dat gezegd hebbende, vind ik dat kwalitatief goede journalistieke discussies met je publiek op een nieuwssite wel degelijk mogelijk zijn. Maar ze kosten wel tijd en moeite. En dus zul je na enige tijd ook moeten beoordelen of je de opbrengst vindt opwegen tegen de investering die je moet doen. 

De digitale economie is onafwendbaar

Het gedachtenexperiment rondom een radicale digitalisering van mijn vorige blogpost heb ik, in bewerkte vorm, ook op de site van de Nieuwe Reporter geplaatst. Daar  ontspon zich een interessante discussie – wie belangstelling heeft, zou daar maar even de reactiedraad moeten bekijken.

Wat ik vooral opvallend vind: dat er door een aantal reageerders veel meer wordt gekeken naar de status quo dan naar de trend. De status quo is: print rules. De trend is: print delft het onderspit. De allereerste zin in dit verhaal van Nieman Lab (het journalistiek onderzoeksinstituut van Harvard, een van de meest gerespecteerde kennisinstellingen van de journalistiek ter wereld) luidt: 

The time is quickly approaching when digital is a bigger part of traditional publishers’ businesses than print.

Lees vooral ook de rest van dat verhaal. Het verheldert veel.