Laat anderen voor je werken…

IT'ers kennen twee scholen: die van Google en die van Apple.

De Apple-richting is traditioneel, gesloten en voor zijn succes afhankelijk van de kwaliteit van de producten en diensten die het levert. Zolang die kwaliteit goed is, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de beste mensen aan je te binden – zodra deze wegvallen en hun vervangers op een lagere trede opereren, heb je een probleem.

De Google-richting is modern, open en voor zijn succes afhankelijk van de mate waarin het slaagt anderen het werk voor zich te laten doen. Zolang andere partijen bereid blijven Google te voorzien van data, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de data compleet en openbaar te maken, zodat anderen je eigen producten en diensten kunnen blijven verbeteren.

Vanuit IT-perspectief is Facebook Google, en Microsoft Apple.

Facebook en Google bieden zogeheten API's (Application Programming Interfaces) aan, waarmee eindgebruikers maar ook ontwikkelaars aan de gang kunnen gaan om data te verrijken. Google Maps is daarvan een mooi voorbeeld. Wie zijn eigen site beheert en een beetje technische kennis heeft, kan met weinig moeite een Google-kaart integreren. En eindgebruikers kunnen hun eigen kaarten samenstellen en die delen met de wereld. Elke keer als dat gebeurt, wordt Maps geleveraged ten voordele van Google. De Facebook-API maakt het mogelijk dat internetgebruikers sites kunnen 'liken', op veel plaatsen kunnen inloggen met hun Facebook-account, en commentaren kunnen achterlaten. Elke keer als dat gebeurt, wordt Facebook weer iets slimmer.

Ik kom erop omdat ik aan het werk ben met de ontwikkeling van een open-source CMS dat volledig is gebaseerd op Zend Framework 2, dat op dit moment nog in Beta is. Daarbij kwam ik op deze Reddit post die bijzonder verstandig is. Probeer de interesse van de gemeenschap te wekken voor je eigen werk. Maak duidelijk hoe de inzet van allen ook aan iedereen ten goede komt. Zend Framework 2 is de poging van Zend om zijn eigen product (PHP) aanvaardbaar te maken voor grote commerciële toepassingen. Het is in het belang van Zend dat PHP professionaliseert, verdwijnt uit de sfeer van de hobbyisten, en de positie van vooral Java als programmeertaal voor grote ondernemingen ondergraaft.

Google is groot dankzij data, Facebook dankzij zijn gebruikers, Zend probeert het te doen door samen met de gemeenschap een industriestandaard te ontwikkelen.

De les? Tenzij je een zodanig uniek product hebt dat je op eigen kracht succes kan boeken (zie Apple en Microsoft), is bijna elk bedrijf gebaat bij meer openheid. 

Over Hyves, Facebook en de nieuwste mode

Hyves screenshot

De teloorgang van Hyves illustreert het risico van een sociale-mediabeleid dat te veel gericht  is op één enkele partij. De populariteit van sociale media wisselt snel; de loyaliteit van de klanten van Facebook en LinkedIn is fragiel. Natuurlijk is er een zekere mate van 'vendor lock-in' – wie veel tijd heeft gestoken in het opmaken van zijn Facebook-profiel en er zijn hele sociale leven op heeft ondergebracht, zal niet zo snel wisselen als zijn buurman die slechts oppervlakkig van het medium gebruik maakt.

De fragiliteit wordt veroorzaakt doordat de populariteit en het gebruik van sociale media sterk afhangen van het imago. Zolang het imago klopt (hip, modern, artistiek, innovatief) blijven de klanten wel komen die zich aangesproken voelen door zo'n imago. Maar een enkele misstap van de provider legt een bom onder het beeld, dat in duizend scherven uiteenspat. Sterker, er is niet eens een misstap nodig. Wat heeft Hyves 'misdaan' dat er nu zoveel mensen tegelijk weglopen? Er zijn geen grote blunders begaan. Het enige wat je Hyves eventueel zou kunnen verwijten, is dat het te traag is geweest met innovatie. Het heeft op zijn lauweren gerust toen het de grootste was van Nederland, en het heeft te afwachtend gereageerd toen Facebook begon met zijn inhaalrace.

Ook de gebondenheid aan LinkedIn, Facebook en dergelijke wordt minder, omdat er steeds meer applicaties beschikbaar komen die je toestaan om alle data die je daar hebt opgeslagen te downloaden. Het besef dringt door dat wij allemaal eigenaar zijn van de data die we zo vriendelijk hebben gedeeld met de wereld; en dat het aan ons is om te beschikken over die data.

Stel nu dat je als onderneming al je kaarten hebt gezet op het gebruik van Hyves – dan valt je sociale-mediastrategie op dit moment als een kaartenhuis in elkaar. Daarom is het verstandig om

  • je flexibel op te stellen
  • op de hoogte te blijven van nieuwe spelers op de markt
  • je inspanningen te verdelen over ten minste twee, liever nog drie verschillende partijen
  • niet te aarzelen als je merkt dat de effectiviteit van je investering afneemt

Ik denk dat we van een ding zeker kunnen zijn: als fenomeen zijn sociale media uiterst bestendig – ze zullen niet verdwijnen. Maar als merk, en dus als investering, zijn ze volgens mij niks waard. Ik zou er in ieder geval geen geld in steken.

Bij het overlijden van het instituut Britannica

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Encyclopaedia Britannica, een van 's werelds meest gerespecteerde kennisinstituten, is niet meer. Dat wil zeggen: niet meer in zijn traditionele vorm, van papier. Deze week werd bekend dat de huidige papieren editie (2010) tevens de laatste gaat zijn.

Toen ik dat vernam moest ik terugdenken aan het commentaar van een van de voormalige hoofdredacteuren van Britannica – ik ben zijn naam vergeten – in de beroemde VPRO-documentaire Wiki's waarheid. Hij vond Wikipedia maar niks, want samengesteld door snotneuzen zonder verstand van zaken (mijn vertaling van zijn woorden). Het was toen al evident (de documentaire stamt uit 2008) dat deze man door de tijd was ingehaald. Inmiddels heeft Britannica besloten om in volledig digitale vorm verder te gaan.

De laatste papieren versie kost bijna 1400 dollar, US. Het wordt nu, op de site van Britannica, aan de man gebracht als een collector's item – er is nauwelijks nog de pretentie dat de potentiële koper een unieke bron van kennis in huis haalt. Die pretentie is er vroeger wel geweest natuurlijk. En toch vraag ik me af hoe het ding werd gebruikt  bij al die duizenden gezinnen waar een encyclopedie in huis stond.

Bij mij op de plank staat nog een Winkler Prins, uit 1954. Het is de zesde druk, en hij staat hier voornamelijk stof te vergaren. Ik heb hem net even opengeslagen om te zien uit welk jaar deze 18 delen plus twee supplementen (ik schat zo'n anderhalve meter aan boek) stammen – maar ik kan  me niet heugen wat de voorlaatste keer was dat ik deze mammoet werkelijk heb gebruikt. Hij staat hier omdat ik het beschouw als een erfstuk – hij herinnert me aan de boekenkast bij mijn ouders, waar hij een prominente plaats innam.

Maar ook in mijn ouderlijk huis werd hij niet vaak opengeslagen. En ik vermoed dat dat het lot is geweest van de meeste encyclopedieën. Het waren boekwerken die dienden om te imponeren, minstens zoveel als om van praktisch nut te zijn. Wie een encyclopedie bezat, had een ver-reikende belangstelling. Hij was een man van de wereld. Er was meer in zijn leven dan alleen plat vermaak.

De dood van de papieren Britannica werd niet veroorzaakt door Wikipedia. Ik denk dat het eerder de algemene opkomst van digitale kennisdragers is geweest. Microsoft kwam in de jaren 90 met Encarta, een encyclopedie die niet kon tippen aan de Britannica qua volledigheid en kwaliteit, maar voor veruit de meeste doeleinden meer dan voldoende was. Als je snel iets wilde opzoeken, dan was het handiger om even dat cd'tje (weet u nog, opa) in de gleuf te steken dan het zware werk uit de kast te tillen en daar de verouderde informatie uit te halen. En de Encarta was multimediaal: het bevatte bewegend beeld en geluid. Ongekend.

Britannica heeft een gratis versie online staan, die enigszins beperkt is; maar zonder dat uitgebreid getest te hebben, vermoed ik dat deze versie zeker vergelijkbaar is met Encarta. Daarnaast kun je voor 80 euro per jaar ook een online abonnement nemen op de volledige encyclopedie.

Maar ik vraag me wel af of deze vlucht naar digitaal Britannica overeind gaat houden. Want de extra informatie waarmee het bedrijf schermt is op zoveel plekken op het web gratis te verkrijgen. Wie een beetje de weg weet in WolframAlpha, de financiële en statistische databases kan vinden (van CBS tot Wereldbank en CIA) en een zoekterm kan intypen bij Wikipedia, heeft voldoende secundaire en primaire bronnen. Het algemene publiek ziet er dus vermoedelijk weinig in; en voor de professionals is Britannica weer te mager.

Waarom Windows 8 een kans heeft op de tablet markt

Volgens Tim Cook, de opvolger van Steve Jobs bij Apple, leven we in een 'post-pc' wereld. Bij de presentatie van de iPad 3, de nieuwste Apple-gadget, zei Cook dat 'de pc niet langer het centrum is van de digitale wereld'. En het moet gezegd, de verkoopcijfers van de iPad zijn fenomenaal. Apple verkoopt meer iPads dan marktleider HP pc's. Ray Ozzie, ooit Bill Gates' opvolger als chef technologisch visionair bij Microsoft, is het met Cook eens. Er is geen twijfel mogelijk dat we in een post-pc wereld leven, zei hij. Maar hij voegde er een belangrijke nuance aan toe: dit betekent slechts dat de scenario's waarvoor we de pc gebruikten, langzamerhand veranderen.

Volgens mij heeft Ozzie gelijk. Ook uit de cijfers blijkt niet dat de pc zijn beste tijd gehad heeft. Volgens marktonderzoeker Gartner zullen er dit jaar 4,4 procent meer pc's worden verkocht dan vorig jaar. Uiteindelijk gaat het met de pc en de tablet als met de ouders die een dochter uithuwelijken: je raakt geen dochter kwijt, maar krijgt er een zoon bij.

Natuurlijk zie je een verschuiving optreden in het gebruik. Er wordt vaak gezegd dat je tablets vooral gebruikt voor consumptie van diensten: je gebruikt het apparaat om spelletjes op te spelen, muziek naar te luisteren, websites op te bezoeken, of video's te kijken. Apple probeert uit alle macht zijn iPads zo te positioneren dat ze ook kunnen worden gebruikt voor de productie van deze diensten: om websites op te bouwen, video's te monteren, en games te programmeren.

Ik denk eigenlijk dat die pogingen tot mislukken gedoemd zijn. Wie lange tijd zakelijk naar een scherm moet staren en ingewikkelde bewerkingen moet uitvoeren, waarbij tien of meer applicaties tegelijk open staan, informatie van het ene naar het andere scherm wordt gesleept, in de tussentijd ook zijn mail moet bijwerken of een presentatie moet voorbereiden: als deze ongelukkige dit alles op een scherm van minder dan 10 inch moet doen, wordt hij stapelgek. Natuurlijk bestaat er inmiddels prachtige software om foto's te bewerken op je tablet. En natuurlijk kun je met die mooie swype-technologie van Samsung snel teksten fabriceren. Maar het blijft een noodoplossing.

Het versturen van een kort mailtje met mijn tablet lukt me prima. Maar een tekst van enige lengte en substantie schrijf ik liever op mijn grote beeldscherm.

Wat ik wel zie gebeuren, op enige termijn: dat de tablet uiteindelijk wel het digitale rekencentrum wordt van mijn kantooromgeving. Maar dat betekent simpelweg dat het ding genoeg interfaces krijgt om er een 22 inch monitor, een ergonomisch toetsenbord en een muis aan te koppelen. En dat de software die erop draait gemakkelijk en snel moet kunnen switchen: van iOS 4 naar OS-X, of van Android Gingerbread naar Windows. En dat zie ik met de huidige generatie apparaten toch niet snel gebeuren. Op die markt heeft hooguit Windows 8 een kans – want dat wordt gemaakt om op zowel tablets als desktops te kunnen draaien. 

 

Gedachten op een bierviltje: schaf de papieren krant af

Laten we eens gek doen en de papieren krant afschaffen. Op de achterkant van een bierviltje rekenen we uit hoe dat uitkan. Eerst maken we de rekensom die bij de productie van de traditionele krant hoort.

Het maken van zo'n krant met een redactie van 200 man en een oplage van 300 duizend stuks per jaar kost ongeveer 120 miljoen euro. De helft daarvan gaat op aan druk en distributie. De andere helft is voor:

  • de redactie: plusminus 25 miljoen
  • marketing en verkoop: nog eens 25 miljoen
  • administratie, overhead: 10 miljoen.

Dan de opbrengsten: in goede tijden brengen abonnees en losse lezers ongeveer de helft van de totale inkomsten binnen. De andere helft komt uit advertenties. De stabiele factor in deze opbrengstencalculatie waren altijd de lezers. Deze inkomsten bleken min of meer ongevoelig voor economisch zwaar weer. De krant werd toch wel gelezen; zelfs als de crisis heel lang duurde, namens de lezersinkomsten nauwelijks af. Dit in tegenstelling tot  de adverteerders: advertentie-inkomsten fluctueren met de conjunctuur. Ging het economisch slecht, dan zakte de marge van de krant van 20 naar 15 procent omdat de adverteerders het lieten afweten; maar de lezers zorgden ervoor dat de uitgever aan het eind van het jaar toch nog een behoorlijke winst kon noteren. In slechte tijden lag de inkomstenverhouding lezers/adverteerders op 60-40.

Deze verhoudingen zijn de afgelopen tien jaren wel veranderd. Omdat de uitgevers niet investeerden in de online ontwikkeling van rubrieksadvertenties, banenadvertenties, relatie-advertenties gingen deze markten verloren. Dit tot groot genoegen van respectievelijk Marktplaats, Monsterboard en Relatieplanet. Op dit moment brengen de lezers wel 70 tot 80 procent van de totale inkomsten binnen. Sla de papieren krant maar open; er wordt niet veel meer geadverteerd.

Stel nu dat de krant zou zeggen: die papieren distributie: die doen we niet meer. We beperken ons tot digitale verspreiding. In plaats van 120 miljoen aan kosten, hoeven we nu nog maar de helft uit te geven. Dat is conservatief geschat, want in werkelijkheid zal de bezuiniging  nog wat groter zijn. Een deel van overhead en marketing zit hem in de zorg voor het bewerkelijke papier.

De keuze wordt radicaal gemaakt voor digitaal. Er is 60 miljoen te besteden. Kan dat uit?

ICT-kosten gaan omhoog, zowel structureel (meer en zwaardere servers, meer onderhoud van software, productontwikkeling en dergelijke), als ook eenmalig bij de aanvang van de operatie. Er moeten extra marketingkosten worden gemaakt om de transitie goed te begeleiden. Je zult lezers kwijtraken die het papier niet willen missen. Overgebleven lezers betalen een lagere prijs voor het digitale product dan voor het papier. En de advertentie-inkomsten duiken omlaag – digitale advertenties leveren minder op dan die van papier.

Eenmalige (transitie-)kosten worden in totaal begroot op 30 miljoen euro. Permanente omzetderving door weglopende lezers en adverteerders wordt in het eerste jaar begroot op nog eens 30 miljoen euro. (ik zei het al, bierviltjeswerk). Overigens, lezers die per se op papier willen blijven lezen, kun je nog een printing on demand product aanbieden.

Als die aannames kloppen, zou de operatie in het eerste jaar budgetneutraal kunnen worden uitgevoerd. Vanaf jaar twee wordt er jaarlijks structureel dertig miljoen minder uitgegeven. Wat staat daartegenover aan economische voordelen:

  • structureel flexibeler kostenstructuur: een nieuwe pers is een veel zwaardere balanspost dan een nieuwe server
  • flexibeler verdienmodel: je kunt je content op veel meer verschillende manieren te koop aanbieden dan wanneer je vooral een papieren product hebt
  • flexibeler productenaanbod: je kunt rondom je content tegen lagere kosten nieuwe producten lanceren, of experimenteren met nieuwe markten
  • virale marketing van je product: je maakt gebruik van het feit dat digitale content gemakkelijker te verspreiden is door je lezers reclame voor je te laten maken (sociale media e.d.)
  • centrale aanwezigheid op het terrein waar het meest wordt geïnnoveerd: in digitale uitgeverijen wordt veel meer geïnnoveerd – van andermans innovaties kun je gemakkelijker profiteren
  • noodzaak tot journalistieke vernieuwing: nieuwe  platforms nopen tot nieuwe vormen van het digitaal vertellen van verhalen: datajournalistiek, multimedialiteit etc.

Een redactie van tweehonderd man kan bovendien nog veel meer:

  • eens per week een duurbetaald papieren magazine maken
  • hun extra kennis en wetenschap, die ze niet in hun primaire journalistieke product kwijt kunnen, te gelde maken via consultancy
  • bijzondere projecten via crowdsourcing laten financieren

Enfin, je begrijpt: ik zou zo'n uitgeverij wel willen beginnen. Wie doet mee?

 

 

We doen te overspannen over onze privacy

Woensdagavond de slotacte gehad van een project dat ik voor een ICT-bedrijf uitvoerde. Ik schreef een advies over hun communicatiebeleid en presenteerde dat aan directie en personeel. In de discussie die zich na mijn presentatie ontspon, vertelde iemand hoe hij het gevoel had dat mensen zich op LinkedIn en andere sociale media anders, beter, voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Hij stelde de vraag hoe we zeker kunnen weten dat mensen zijn zoals ze zich online voordoen.

Nu is dat natuurlijk een heel oude discussie, die zich niet beperkt tot de online wereld. Ook in het offline ('echte') leven dragen we vaak maskers. Nul procent van de mensen is honderd procent van de tijd honderd procent zichzelf. Online wordt dat soms ver doorgevoerd, dat klopt. Sommige mensen weten een complete scheiding aan te brengen tussen hun online persona en hun offline werkelijkheid; dat is het beeld van de bepuiste nerd die op zijn zolderkamertje voor het beeldscherm zit en online pretendeert een stoere hunk of een knappe meid te zijn.

Toch zou ik willen beweren dat dat uitwassen zijn. Wat veel vaker voorkomt, naar mijn gevoel: dat mensen online proberen om 'zichzelf plus' te zijn. Ze blijven trouw aan hun wezenlijke persoonlijkheid, maar misschien gefilterd van wat nare trekjes. Natuurlijk heb ik het dan niet over de trollen die je her en der tegenkomt, maar over het overgrote deel van de mensen dat je op sociale netwerken als Facebook en LinkedIn ziet. Een klein voorbeeldje: ik ben een fanatiek gebruiker van de online muziekdienst Spotify; maar toen ik erachter kwam, een paar maanden geleden, dat Spotify mijn muziekkeuzes voortaan doorzette naar Facebook, moest ik wel even slikken. Niet dat ik me hoef te schamen: veel klassiek, wat Johnny Cash of Nina Simone, blues en classic rock – maar af en toe luister ik naar muziek die ik niet vind passen bij het beeld dat ik naar de buitenwereld wil projecteren (en die ik hier dus niet ga noemen… 😉

Zo'n blog als dit geeft mijn standpunten en meningen weer – maar uiteraard denk ik na over mijn formuleringen en zit er tijd en aandacht in vormgeving en onderwerpkeuze. Het is mijn blog, maar het is ook een projectie van mijn persoonlijkheid – als traditioneel journalist heeft het me tijd gekost voordat ik daaraan gewend was. Natuurlijk, iedereen die in de publiciteit treedt heeft met dat fenomeen te maken. Het verschil is echter: een politicus zit er niet alleen namens zichzelf, maar ook namens zijn partij; toen ik nog bij de Volkskrant werkte, publiceerde ik onder de vlag van de krant.

Die smoes kan ik nu niet meer gebruiken. Het is inherent aan bloggen: u vindt me hier, en ik vertel u veel – op een manier waaruit meer van mijn persoonlijke leven doorkomt dan ik gewend was als Volkskrant-journalist te doen. Maar ik vertel ook niet alles – ik houd dingen achter, waarvan ik vind dat ze privé zijn, of waarvoor ik me eigenlijk een beetje schaam om ze in de openbaarheid te hebben.

Toch durf ik te zeggen dat mijn online persoonlijkheid een verlengstuk is van mijn echte leven. What you see is what you get – voor het grootste deel. Als u dit blog met enige regelmaat leest, leert u mij kennen – mijn online reputatie wordt hier, en op LinkedIn, en op Google, en op al die andere plekken waar ik online sporen achterlaat, gemaakt en gebroken. Het is lastig om daarin echte leugens lange tijd vol te houden. Het kost veel meer moeite om te liegen dan om de waarheid te vertellen. Je verbruikt minder energie als je dicht bij jezelf blijft.

Bij de discussie woensdagavond moest ik denken aan het meest recente boek van Jeff Jarvis, Public Parts. Dat gaat over het publieke domein en de plaats van privacy daarbinnen. Actueel, omdat veel mensen zich zorgen maken over de bescherming van hun persoonsgegevens, de politiek zich die zorgen ter harte neemt, en bedrijven als Facebook en Google dwingt tot soms vergaande maatregelen. Jarvis beweert (onder veel meer) dat privacy niet alleen overschat wordt, maar ook dat een te veel aan privacy daadwerkelijk schade toebrengt aan onze samenleving. Die is gebaat bij openheid en dialoog – hoe meer we van elkaar weten, hoe toleranter we zullen worden, hoe sneller we van elkaar leren, en hoe meer we ons gaan emanciperen.

Het voorbeeld dat hij aanhaalt: de gevolgen van zijn prostaatkanker. Incontinentie, impotentie – geen detail bleef de lezer van zijn blog bespaard. In het boek verhaalt hij hoe verfrissend hij het vond om zonder geheimen te leven – om van zijn private parts (genitalia dus) public parts  te maken. En hij vertelt over de reacties die hij kreeg, van mannen die met dezelfde problemen kampten en blij waren dat ze nu, door zijn openheid, bespreekbaar waren geworden.

Dat gaat me te ver. Vooral eigenlijk omdat Jarvis in zijn boek met geen woord rept over zijn naasten. Hoe vonden zijn kinderen het om deze details over hun vader te lezen? Too much information! En zijn vrouw – vond die het prettig dat de hele wereld nu wist dat ze het bed deelde met een impotente man?

En dat is het punt. Ik leid een sociaal leven. De besluiten die ik neem over wat ik wil delen en wat niet, gaan niet alleen mij aan, maar ook mijn directe omgeving. Ik vind de premissen van Jarvis prikkelend: misschien doen we inderdaad te overspannen over onze privacy. Maar totale openheid als standaard? Liever niet.

 

Journalistiek bloggen is een journalistieke plicht

't Is alweer bijna zeven jaar geleden dat we bij de Volkskrant begonnen met bloggen. Eigenlijk, moet je achteraf vaststellen, zonder dat  we een goed benul hadden wat we ermee aan moesten. Nou is dat op zich niet erg. Ook Google kwam er pas na een paar jaar achter hoe ze geld moesten gaan verdienen met die prachtige zoekmachine die ze gebouwd hadden. Wij hadden simpelweg het idee dat we nieuwe communicatiekanalen moesten bouwen. Die kanalen moesten de gesprekken tussen de redactie en onze lezers op gang brengen.

Experimenteren en innoveren horen bij het internet als wielen bij een fiets. Bijna alle succesvolle internetbedrijven zijn nieuwe bedrijven – ze hadden geen last van de remmende voorsprong van de gesettelde organisatie, waar gevestigde belangen zich vooral verzetten tegen vernieuwing. Met het Volkskrantblog probeerden we het onmogelijke: bij het ultraconservatieve PcM-bedrijf toch iets van digitale innovatie  te creëren.

Nou, wat er met die journalistieke en zakelijke ambities is gebeurd, is inmiddels wel duidelijk. Vorig jaar beïndigde de Volkskrant zijn lezersblog, en stuurde de enkele tienduizenden deelnemers het bos in (c.q. naar web-log.nl, waar ze een paar maanden na aankomst getroffen werden door een storing die zo ongeveer een half jaar heeft geduurd).

Enfin, over het Volkskrantblog heb ik al genoeg geschreven (laatst hier en hier). Een aspect waaraan we, vind ik zelf, te weinig aandacht hebben besteed: de journalistieke invulling van onze blogs. Sporadisch zijn collega-redacteuren wel begonnen met het bijhouden van een blog, maar het was incidenteel. Er was nauwelijks begeleiding, en eigenlijk deed iedereen maar wat. Dat heeft natuurlijk ook zijn charme, want het zorgt voor authenticiteit en diversiteit; maar tegelijkertijd werd het een zootje waarin bezoekers hun weg niet konden vinden en de collega's eigenlijk ook vooral verloren rondliepen. Een enkeling slaagde erin een succes te maken van zijn blog: Gijsbert Kamer heeft de juiste instelling en weet hoe je een blog journalistiek moet gebruiken. Maar hij is de uitzondering.

Ik kom erop omdat ik woensdag een paar colleges geef aan studenten journalistiek over het onderwerp 'journalistiek bloggen' en ik het ga hebben over de manier waarop journalisten blogs kunnen inzetten om dichter bij hun lezers te komen. In het onvolprezen journalistieke blog Mondaynote  geeft Frederic Filloux een paar tips.

In het algemeen is het grote verschil tussen het bijhouden van het blog en het verrichten van reguliere journalistieke arbeid natuurlijk vooral het verschil in format. Waar je als journalist gebakken zit aan vaste afspraken over stijl, lengte, compositie en andere journalistieke do's en don'ts, heb je daar bij een weblog veel minder mee te maken. Sterker, als je daarop dezelfde normen zou toepassen, krijg je een saai en slecht blog.

De beste blogs vind ik die weblogs waarin de auteur zijn expertise deelt met zijn bezoekers, en dat op een onderhoudende en vooral persoonlijke manier doet. Een journalistiek blog is niet anders. De journalist die wil bloggen, heeft feitelijk twee keuzes: hij kan schrijven over zijn vak (waardoor hij een metajournalistiek blog bijhoudt), of hij kan stukjes tikken over zijn specialisme. Bij die laatste benadering krijgt de lezer extra informatie die niet past in het format van krant of televisieprogramma. Dat is de manier van Gijsbert Kamer. Een voorbeeld van de eerste benadering wordt gegeven door Peter Vermeersch, hoofdredacteur van NRC.

Welke benadering je ook kiest, de argumenten voor een journalistiek blog zijn zo gewichtig dat ik het onbegrijpelijk vind dat in Nederland niet veel meer journalisten ertoe zijn overgegaan ook buiten de krant of hun werk voor de omroep te schrijven over hun vakgebied.

  • Je bouwt een nauwere band op met je publiek, wat op zijn beurt leidt tot een grotere geloofwaardigheid en autoriteit
  • Je krijgt de kans om je te onttrekken aan de nauwe formats die door pagina-opmaak en programmaduur worden ingegeven
  • Je krijgt de kans om een veel persoonlijker profiel op te bouwen dan binnen je eigen publicatie mogelijk is
  • Journalisten worden geacht zich steeds meer ondernemend op te stellen; beschouw je blog als je eerste echte en persoonlijke marketinginstrument
  • Je kunt veel extra informatie over je vakgebied kwijt, waardoor je je publiek beter kunt bedienen
  • Je begeeft je in de maatschappelijke discussie – je begrijpt dat journalistiek geen eenrichtingsverkeer is, maar steeds meer een gesprek is geworden

Ik weet het bijna zeker: het Volkskrantblog was succesvoller geworden als we deze argumenten zeven jaar geleden veel overtuigender aan onze eigen collega's hadden voorgelegd.

E-books en de kunst van het lezen

Heb net een prachtig nieuw boek uit van David Weinberger, filosoof, verbonden aan de Harvard Universiteit. U kent hem misschien van Everything is Miscellaneous, het werk waarmee hij bij het grote publiek faam verwierf, maar ook vanwege The Cluetrain Manifesto. In dit manifest, dat al ruim tien jaar oud is, worden 95 stellingen gepresenteerd over de manier waarop het internet de verhoudingen tussen bedrijven en consumenten beïnvloedt. Weinberger is één van de visionairs van het internet. In Everything is Miscellaneous analyseert hij de manier waarop we informatie in categorieën plegen onder te brengen. Het is ons vertrouwd om van een boek te zeggen dat het handelt over biologie, over managementtheorieën, of dat het science-fiction roman is of een novelle over een schaakspeler. We categoriseren informatie om deze sneller te kunnen verwerken. Categorisering helpt ons om keuzes te maken. En in de fysieke wereld hebben we ook geen keuze: de bibliothecaris weet als geen ander dat een boek maar op een plank tegelijk kan staan. Iets is een kunstboek of niet – plaats ik dit fotoboek over de architectuur van Rietveld nu bij de andere fotoboeken of bij de plank over De Stijl?

De digitalisering gooit onze zorgvuldig opgebouwde categorieën overhoop. Want ineens is een stuk informatie van alles tegelijk: met sleutelwoorden taggen we onze foto's. Deze tags vertellen me dat de foto is gemaakt in Sevilla, dat mijn vrouw erop staat, alsmede de tuinen van het Alcazar, en de datum waarop die foto is gemaakt. Met behulp van wat handige software en die steekwoorden kan ik alle foto's van die datum, alle foto's van Sevilla, alle foto's waarop mijn vrouw staat, en alle foto's van het Alcazar terugvinden. Ik hoef niet meer te kiezen.

In zijn nieuwste werk, Too Big to Know, hanteert Weinberger een soortgelijk uitgangspunt. Hij analyseert hoe wij kennis vergaren en verbreiden. Tot voor een decennium of zo waren de traditionele kennisdragers lineair van aard: een boek heeft een vastgestelde omvang, dat mede door de uitgever wordt bepaald. Binnen deze vooraf bepaalde omvang moet een idee, of een samenhangend comlex van ideeën, worden uiteengezet. Het is echter helemaal niet gezegd dat dit complex van ideeën precies deze omvang nodig heeft. Onze kennis wordt bepaald, liever gezegd, beperkt, doordat we afhankelijk waren van tastbare, fysieke kennisdragers. Zij bepaalden hoe, in welke vorm, en op welke manier, een nieuw idee met de wereld werd gedeeld.

Dit is natuurlijk een fantastische quote:

To think that knowledge itself is shaped like books is to marvel that a rock fits so well in its hole in the ground.

De digitalisering heeft op de kennisvergaring en kennisoverdracht een minstens zo groot effect gehad als op onze neiging om alle kennis in categorieën onder te verdelen. Want kennisoverdracht is fluïde geworden. We halen onze kennis uit meer verschillende bronnen, die elk net zo veel ruimte nemen als nodig is om een idee uiteen te zetten – niet meer en niet minder. De voorlopigheid van kennis (wat een wezenskenmerk is van wetenschap: alle kennis die we menen te hebben is voorlopig, totdat het tegendeel bewezen is) komt tot uiting in de voorlopigheid van de gegevensdrager: het e-book, of een website, of een blogpost bijvoorbeeld. Daarmee komt een veel nauwere overeenkomst tot stand tussen het wezen van kennis enerzijds, en de wijze van kennisoverdracht anderzijds. We komen veel meer in de buurt van wat kennis eigenlijk is, in de werkelijke wereld: iets efemeers, iets voorlopigs, iets wat vloeibaar is.

Postmodern, zegt u? Zeker. Weinberger zelf geeft de voorkeur aan het begrip wetenschappelijk.

Weinberger is optimistisch gestemd over de mogelijkheden van het internet om onze kennisvergaring exponentieel te versnellen. Dat komt omdat internet een netwerk is, en het netwerk slimmer is dan de slimste mens in de kamer. Hij gelooft er niets van dat het internet ons dommer maakt, zoals bijvoorbeeld Nicholas Carr beweert. Er moet wel aan een paar voorwaarden worden voldaan: het internet moet open blijven, transparant, er moet worden gelinkt, hoe meer hoe beter, en de kennis die we vergaard hebben in onze instellingen van wetenschap en onderwijs moet worden overgezet naar het internet. 

En met die voorwaarden bewijst filosoof Weinberger ook nog eens verrassend actueel te kunnen zijn.

Beursgang Facebook is winst van de hackerscultuur

Het nieuws van de week is natuurlijk de beursgang van Facebook. Het zat er al lang aan te komen, maar als het dan ook werkelijk gebeurt, kabbelt er toch een klein golfje van opwinding over het internet. Niet zozeer vanwege het nieuws zelf, als wel omwille van de implicaties: ook in dit gure economische klimaat zijn er bedrijven die erop vertrouwen dat ze voldoende interesse kunnen kweken bij de beleggers om de beursgang tot een succes te maken. En, net zo belangrijk: omdat de aankondiging van de beursgang gepaard ging met een hoop details over de bedrijfsvoering bij Facebook die we tot nu toe nog niet kenden.

Potentiële beleggers zullen zich afvragen hoe groot de risico's en de kansen zijn. Grappig overigens om te zien hoe de ene analist de factor 'mobiel' vooral als een bedreiging ziet (Facebook maakt er nu nog geen dollar winst), terwijl de andere dat juist als een kans ervaart (Facebook maakt er nu nog geen dollar winst!).

Wat ik eigenlijk vooral interessant vind, zijn de gedachten zoals die worden ontplooid in Marc Zuckerberg's begeleidende brief. Die is eigenlijk in twee grote delen op te splitsen. Het eerste deel gaat over de manier waarop Facebook tegen de toekomst van het web aankijkt. Dit deel is heel idealistisch:

… to give everyone a voice and to help transform society for the future…

… We hope to strengthen how people relate to eachother …

… We hope to improve how people connect to businesses and the economy …

… We hope to change how people relate to their governments and social institutions …

Nou ben ik zelf nauwelijks een Facebook-gebruiker (ik vind de interface absoluut niet gemakkelijk en uitnodigend), maar ik word wel geraakt door Zuckerbergs visie. Er spreekt een groter idealisme uit, een groter verlangen om met een goed product daadwerkelijk bij te dragen aan een betere wereld, dan je terugvindt in de prospectus van een gemiddelde beursnieuwkomer.

Maar eigenlijk zou een cynicus dit nog wel af kunnen doen als handige verkooptactiek, vooral bedoeld om de critici de pas af te snijden die het niet zo op hebben met het privacy beleid van Facebook.

Het tweede deel is interssanter nog, vooral omdat hier niet getwijfeld kan worden aan de intentie. Hackers staan er niet goed op bij het grote publiek. Hackers zijn die puisterige pubers die je bankrekening proberen te plunderen via je internetaccount, die je inbox volstoppen met spam, en die de nagel zijn aan de doodskist van de diplomatie (Wikileaks), de muziekindustrie (Pirate Bay!) en de filmwereld (Isohunt!). En toch breekt Zuckerberg onder de kop 'The Hacker Way' een lans voor hen. Het is de moeite  waard hier wat uitgebreider uit te citeren.

The word "hacker" has an unfairly negative connotation from being portrayed in the media as people who break into computers. In reality, hacking just means building something quickly or testing the boundaries of what can be done. Like most things, it can be used for good or bad, but the vast majority of hackers I've met tend to be idealistic people who want to have a positive impact on the world.

Hackers, zegt Zuckerberg, zijn mensen die liever gaan voor de inhoud dan voor het proces, die liever een risico nemen dan afwachten, die liever hands-on actief zijn dan beheren – en het is de hacker-cultuur die Facebook heeft gemaakt tot wat het nu is. Het succesvolste sociale netwerk ooit met meer dan 800 miljoen actieve gebruikers. Dat is bijna 10 % van de wereldbevolking!

De hacker-cultuur is bij Facebook omgezet in vijf basisprincipes:

  • focus on impact. Pak de grootste problemen aan die je kunt vinden
  • move fast. Ook al betekent dat dat er soms iets mislukt of zelfs kapot gaat – dat is dan nog beter dan niets doen
  • be bold. De riskantste strategie is de risicomijdende strategie
  • be open. We proberen, ook intern, zo weinig mogelijk voor elkaar te verbergen. Als iedereen op de hoogte is, worden de beste beslissingen genomen
  • build social value. We zijn er niet alleen voor onszelf, maar ook voor de wereld.

Als de beursgang van Facebook een succes wordt en blijft – dan is dat ook een overwinning voor de hackers onder ons.