Woensdagavond de slotacte gehad van een project dat ik voor een ICT-bedrijf uitvoerde. Ik schreef een advies over hun communicatiebeleid en presenteerde dat aan directie en personeel. In de discussie die zich na mijn presentatie ontspon, vertelde iemand hoe hij het gevoel had dat mensen zich op LinkedIn en andere sociale media anders, beter, voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Hij stelde de vraag hoe we zeker kunnen weten dat mensen zijn zoals ze zich online voordoen.
Nu is dat natuurlijk een heel oude discussie, die zich niet beperkt tot de online wereld. Ook in het offline ('echte') leven dragen we vaak maskers. Nul procent van de mensen is honderd procent van de tijd honderd procent zichzelf. Online wordt dat soms ver doorgevoerd, dat klopt. Sommige mensen weten een complete scheiding aan te brengen tussen hun online persona en hun offline werkelijkheid; dat is het beeld van de bepuiste nerd die op zijn zolderkamertje voor het beeldscherm zit en online pretendeert een stoere hunk of een knappe meid te zijn.
Toch zou ik willen beweren dat dat uitwassen zijn. Wat veel vaker voorkomt, naar mijn gevoel: dat mensen online proberen om 'zichzelf plus' te zijn. Ze blijven trouw aan hun wezenlijke persoonlijkheid, maar misschien gefilterd van wat nare trekjes. Natuurlijk heb ik het dan niet over de trollen die je her en der tegenkomt, maar over het overgrote deel van de mensen dat je op sociale netwerken als Facebook en LinkedIn ziet. Een klein voorbeeldje: ik ben een fanatiek gebruiker van de online muziekdienst Spotify; maar toen ik erachter kwam, een paar maanden geleden, dat Spotify mijn muziekkeuzes voortaan doorzette naar Facebook, moest ik wel even slikken. Niet dat ik me hoef te schamen: veel klassiek, wat Johnny Cash of Nina Simone, blues en classic rock – maar af en toe luister ik naar muziek die ik niet vind passen bij het beeld dat ik naar de buitenwereld wil projecteren (en die ik hier dus niet ga noemen… 😉
Zo'n blog als dit geeft mijn standpunten en meningen weer – maar uiteraard denk ik na over mijn formuleringen en zit er tijd en aandacht in vormgeving en onderwerpkeuze. Het is mijn blog, maar het is ook een projectie van mijn persoonlijkheid – als traditioneel journalist heeft het me tijd gekost voordat ik daaraan gewend was. Natuurlijk, iedereen die in de publiciteit treedt heeft met dat fenomeen te maken. Het verschil is echter: een politicus zit er niet alleen namens zichzelf, maar ook namens zijn partij; toen ik nog bij de Volkskrant werkte, publiceerde ik onder de vlag van de krant.
Die smoes kan ik nu niet meer gebruiken. Het is inherent aan bloggen: u vindt me hier, en ik vertel u veel – op een manier waaruit meer van mijn persoonlijke leven doorkomt dan ik gewend was als Volkskrant-journalist te doen. Maar ik vertel ook niet alles – ik houd dingen achter, waarvan ik vind dat ze privé zijn, of waarvoor ik me eigenlijk een beetje schaam om ze in de openbaarheid te hebben.
Toch durf ik te zeggen dat mijn online persoonlijkheid een verlengstuk is van mijn echte leven. What you see is what you get – voor het grootste deel. Als u dit blog met enige regelmaat leest, leert u mij kennen – mijn online reputatie wordt hier, en op LinkedIn, en op Google, en op al die andere plekken waar ik online sporen achterlaat, gemaakt en gebroken. Het is lastig om daarin echte leugens lange tijd vol te houden. Het kost veel meer moeite om te liegen dan om de waarheid te vertellen. Je verbruikt minder energie als je dicht bij jezelf blijft.
Bij de discussie woensdagavond moest ik denken aan het meest recente boek van Jeff Jarvis, Public Parts. Dat gaat over het publieke domein en de plaats van privacy daarbinnen. Actueel, omdat veel mensen zich zorgen maken over de bescherming van hun persoonsgegevens, de politiek zich die zorgen ter harte neemt, en bedrijven als Facebook en Google dwingt tot soms vergaande maatregelen. Jarvis beweert (onder veel meer) dat privacy niet alleen overschat wordt, maar ook dat een te veel aan privacy daadwerkelijk schade toebrengt aan onze samenleving. Die is gebaat bij openheid en dialoog – hoe meer we van elkaar weten, hoe toleranter we zullen worden, hoe sneller we van elkaar leren, en hoe meer we ons gaan emanciperen.
Het voorbeeld dat hij aanhaalt: de gevolgen van zijn prostaatkanker. Incontinentie, impotentie – geen detail bleef de lezer van zijn blog bespaard. In het boek verhaalt hij hoe verfrissend hij het vond om zonder geheimen te leven – om van zijn private parts (genitalia dus) public parts te maken. En hij vertelt over de reacties die hij kreeg, van mannen die met dezelfde problemen kampten en blij waren dat ze nu, door zijn openheid, bespreekbaar waren geworden.
Dat gaat me te ver. Vooral eigenlijk omdat Jarvis in zijn boek met geen woord rept over zijn naasten. Hoe vonden zijn kinderen het om deze details over hun vader te lezen? Too much information! En zijn vrouw – vond die het prettig dat de hele wereld nu wist dat ze het bed deelde met een impotente man?
En dat is het punt. Ik leid een sociaal leven. De besluiten die ik neem over wat ik wil delen en wat niet, gaan niet alleen mij aan, maar ook mijn directe omgeving. Ik vind de premissen van Jarvis prikkelend: misschien doen we inderdaad te overspannen over onze privacy. Maar totale openheid als standaard? Liever niet.