Schaf de abonnees af, promoveer ze tot leden

Voetballen

Ik moet toegeven dat ik altijd meesmuilend deed over mensen die melden: 'Ik ben al twintig jaar lid van de krant'.

"Meneer, u bent geen lid, u bent abonnee. Lid worden doet u maar van de voetbalclub en de omroep."

Gelukkig heb ik dat antwoord nooit gegeven, zeker niet omdat het lidmaatschap van een krant misschien helemaal zo'n gek idee niet is. Wat uitgevers meer dan ooit nodig hebben, is loyaliteit van hun klanten. En leden zijn volgens mij loyaler dan abonnees.

Dat is een marketingargument – en goede marketing wordt mogelijk gemaakt door goede producten en diensten. Dus als je zo'n lidmaatschap inhoud wil geven, dan zul je meer moeten bieden dan je nu je abonnees geeft.

Van een voetbalclub word je lid. Daarmee koop je het recht om mee te doen aan trainingen en wedstrijden. Maar wat misschien nog wel veel belangrijker is: je gaat deel uitmaken van een organisatie waarbij je je thuis voelt. Misschien wordt zo'n club zelfs wel een soort familie – je ziet je clubgenoten een paar keer per week, je deelt het verdriet van de nederlaag en het genot van de overwinning, je ziet elkaar naakt onder de douche,en na de wedstrijd neem je bij pils en bitterballen de week door.

Nou is dit geen pleidooi om de krant op eenzelfde manier te reorganiseren. Maar kranten zijn feitelijk al een tijdje bezig om hun abonnees te promoveren tot leden. Een lid van de Volkskrant krijgt 'm in de bus, natuurlijk, maar mag ook 

  • tegen een verlaagd tarief de allermooiste films op dvd aanschaffen
  • mooie wijnen uitkiezen in de wijnclub
  • op stap met correspondenten in bijvoorbeeld Turkije en Rusland

En waarom zou je dat dienstenpakket niet fors uitbreiden? Het lidmaatschap van de krant biedt vele voordelen:

  • korting op voorstellingen in schouwburg en muziekzaal
  • schrijfles van de eindredacteuren
  • debatavonden en lezingen van toonaangevende redacteuren
  • een cursus fotokijken van de fotoredactie
  • ruimhartige toegang tot digitale producties
  • korting op andere producten en diensten die worden geleverd door het conglomeraat waarvan de Volkskrant deel uitmaakt (De Persgroep)

Met een middagje brainstormen is dit lijstje uitgebreid tot honderd items, waarvan je er vijf in het eerste jaar gaat uitvoeren. En dat hoeft ook allemaal niet onder het eigen merk – met een paar pakkende nieuwe namen is er ook nog een mogelijkheid dat je een heel nieuwe doelgroep kunt interesseren voor je producten – waarna het stapje naar de krant wellicht niet zo groot meer is.

Dan kun je met recht zeggen: een abonnement? Dat is zo ouderwets. Wij bieden u een lidmaatschap aan!

Foto van Vramak

Journalisten moeten zelf commercieel leren denken

Dat redactionele manifest, waarover ik het in mijn vorige bericht had – als we duidelijk kunnen maken waarom we het nodig hebben, wordt het wellicht ook iets eenvoudiger om het eens te worden over de inhoud ervan.

Ter herinnering: het gaat er mij om dat de Nederlandse journalistiek ingedeeld kan worden in twee groepen: 'vernieuwers' en 'afwachters'. Tussen deze twee groepen gaapt een culturele afgrond.

De vernieuwers pleiten voor een veel actievere en snellere integratie van nieuwe journalistieke technieken en publicatievormen dan nu gebeurt. Ze willen profiteren van het feit dat hun publiek langs steeds meer andere kanalen het nieuws tot zich neemt, steeds minder trouw is aan de traditionele nieuwsmerken, en steeds meer op zoek is naar informatie die hun bereikt op het moment dat het hun uitkomt. Een handzame en wetenschappelijk verantwoorde samenvatting van deze ontwikkelingen vind je bij Nieman.

De afwachters vinden dat we met snelle innovatie een te groot risico lopen. Er wordt nog steeds veel geld verdiend met print. De huidige, traditionele consumenten raken van je vervreemd als je ze niet meer voldoende bedient met je papieren product. En digitale vernieuwing heeft zich in commercieel opzicht nog niet of nauwelijks bewezen, vinden ze.

Die kloof is naar mijn idee niet goed voor de journalistiek als ambacht, en ook niet goed voor de beroepsgroep als geheel. Het leidt ertoe dat de discussie over de journalistiek wordt gevoerd in twee kampen in plaats van in de beroepsgroep als geheel.

Over fundamentele, inhoudelijke journalistieke waarden bestaat in kringen van journalisten weinig discussie. De grote meerderheid van de Nederlandse vakbroeders en -zusters heeft het gezag van de Raad voor de Journalistiek geaccepteerd, en gebruikt de Leidraad  (pdf) als handleiding voor het eigen professionele handelen. Ik stel me zo voor dat we zouden moeten streven naar een gelijksoortige consensus over de niet zozeer de inhoud van het journalistieke ambacht, als wel over de organisatie daarvan. Daarom heb ik het ook niet over een 'journalistiek' maar een 'redactioneel' manifest. Het moet gaan over de manier waarop ons mooie vak in de toekomst kunnen blijven bedrijven op een economisch verstandige en journalistiek verantwoorde manier.

Als ik lees dat Newsweek wil overgaan op volledig digitale publicatie, en verneem van de onzekerheid over de toekomst van de Guardian, op papier en digitaal – dan denk ik dat het tijd wordt dat journalisten zich actiever gaan bemoeien met de manier waarop hun vak wordt georganiseerd. We moeten dat niet overlaten aan de uitgevers. Met alle respect voor dat nobele vak – uitgevers hebben voornamelijk verstand van geld verdienen, en niet zozeer van journalistiek. Journalisten moeten meer gaan nadenken over de toekomst van hun eigen vak.

Dat is de ratio achter mijn pleidooi voor een nieuw redactioneel manifest. Daarom is zo'n leidraad net zo hard nodig als die van de Raad voor de Journalistiek.

Pleidooi voor redactioneel manifest

Oude redacties zijn ouderwets

Toen ik in 2003 de overstap maakte van het correspondentschap in Brussel naar de internetafdeling van de Volkskrant, waarvan ik de chef mocht worden, keken veel collega's mij verbaasd aan. Ze vonden het een degradatie – er waren zoveel leukere en journalistiek prestigieuzere posten te bemachtigen.

Mijn promotie in 2007 tot hoofd van de Online Uitgeverij, de innovatie-afdeling van de Volkskrant, maakte evenmin indruk. Integendeel, veel mensen zagen me als een uitvreter, die zich in de zandbak aan het vermaken was met nieuwe media als speelgoed, terwijl zij hard doorsappelden om de krant te vullen. Ik heb me in de jaren daarna met mijn pleidooien voor meer innovatie, meer journalistiek experimenteren, en grotere betrokkenheid van ons publiek, niet populairder gemaakt.

Het is omwille van die ervaringen dat ik tot de opvatting ben gekomen dat de meeste journalisten uitermate conservatief zijn. Ze zitten voor het overgrote deel gevangen in de routine van hun werk, het schrijven naar de deadline (eenmaal per dag), en het streven om met een mooi geschreven reportage of een spattend nieuwsbericht op de voorpagina van de papieren krant terecht te komen.

Dat het vak aan het veranderen was, wilden de meesten nog wel inzien. Maar tegelijk was dat voor hen geen stimulans om zelf mee te veranderen. Op een enkeling na, wilden de meesten niet aan het bloggen slaan; en zij die het wel deden lieten zich uit het veld slaan door het trolgedrag van sommige vaste bezoekers van vk.nl. Hoe je lezers zou kunnen betrekken bij het verbeteren van het journalistieke product, hoe je sociale media inzet om je verhaal verder te verspreiden, en hoe het gebruik van multimedia helpt om je verhaal overtuigender te vertellen – slechts een minderheid interesseerde zich hiervoor. Ik denk dat van de 200 man op de redactie, er uiteindelijk niet meer dan 30 waren die daadwerkelijk wilden meehelpen om de journalistieke veranderingen in de wereld te introduceren bij de Volkskrant.

Aanleiding voor het ophalen van deze herinneringen is een reactie die Jeroen Smit achterliet bij mijn vorige post over het redactiemodel van de Nieuwe Pers. Volgens Smit moeten merken als Telegraaf en NRC snel inspelen op de tendens dat hun journalistieke coryfeeën steeds meer zelfstandige merken aan het worden zijn. Ik ben het daarmee helemaal eens.

Nieuwkomers in het vakgebied hebben dat ook door. De nieuwe journalisten, de mensen die net afgestudeerd zijn en een niche zoeken in de journalistieke markt, belichamen de toekomst. Zij hebben veel beter inzicht in de manieren waarop het publiek met het nieuws omgaat, ze weten hoe ze nieuwe journalistieke technieken moeten inzetten om het verhaal te vertellen, en ze denken na over de 'conversatie' die je als journalist met je publiek zou moeten aangaan via sociale media als Facebook en Twitter.

Het probleem is alleen dat  het nog niet zal meevallen om de redactionele terughoudendheid aan te pakken. Alle objectieve aanwijzingen ten spijt, geloven veel redacteuren in vaste dienst dat het hun tijd wel zal duren. Zij denken dat de vaardigheden en het talent waarmee ze tot de top van de vaderlandse journalistiek waren gekomen hun overeind zal houden totdat ze met pensioen zijn.

En de pest is: misschien hebben ze daarin nog wel gelijk ook. Krantenuitgevers (zo mogelijk nog behoudender dan redacties) houden vast aan hun traditionele verdienmodellen; en als ze noodgedwongen moeten reorganiseren, kijken ze eerder naar redactionele omvang dan naar mogelijke kostenbesparingen door radicale innovaties (tablets, iemand?). Zo beschouwd zal het redactionele conservatisme vanzelf uitsterven, als een vast redactioneel dienstverband echt niet meer bestaat.

Moeten we dus maar afwachten en de tijd zijn loop laten hebben? Dat zou dom zijn – want hoeveel kapitaal verspelen de gevestigde merken als NRC en Telegraaf dan wel niet, en hoeveel journalistieke en commerciële kansen zouden we dan laten lopen?

Wat we eigenlijk nodig hebben, is een nieuwe journalistieke consensus zoals die nu bestaat over ethische waarden als streven naar onpartijdigheid, hoor en wederhoor, onafhankelijkheid. Zo zouden we ook een redactioneel manifest kunnen gebruiken. Een manifest:

  • waarin we de journalistiek opnieuw definiëren, maar nu volgens moderne inzichten.
  • dat erkent dat de verhouding tussen de journalist en zijn publiek een andere is geworden.
  • dat inziet dat met moderne middelen veel spannender verhalen verteld kunnen worden.
  • dat streeft naar snellere acceptatie van nieuwe distributievormen en -platforms.
  • dat voorstellen doet over de organisatie van de journalistiek.

Toen ik deze post aan het voorbereiden was, draaide mijn Spotify-radiostation (Red Hot Chili Peppers als startband)   'My Generation' van The Who. Nu ik deze laatste zinnen tik, hoor ik 'Killing in the Name of' van Rage Against the Machine. Twee songs, decennia van elkaar gescheiden, maar die wel allebei de gevestigde orde schokten. Dat kan geen toeval zijn.

(c) foto

Nieuwe Pers, nieuwe redactie, nieuwe journalistiek

Uit een mislukking ontstaan soms de mooiste nieuwe initiatieven. Vandaag werd bekend dat De Nieuwe Pers (opvolger van het ter ziele gegane gratis dagblad De Pers) met een voor Nederland compleet nieuw redactiemodel van start gaat. Er komen geen redacteuren in vaste dienst. Individuele journalisten schrijven De Nieuwe Pers vol – en lezers kunnen een abonnement nemen op hun favoriete auteurs. Een schoolvoorbeeld van het nieuwe denken in de journalistiek, dat hopelijk op bredere schaal navolging krijgt.

Waarom is deze structuur een goed idee? Omdat het nodig is dat de journalistieke beroepsgroep stevig door elkaar wordt geschud. De journalistiek is een vakgebied waarin de veranderingen snel gaan – te snel voor de meeste vakbroeders, die van de weeromstuit in hun schulp kruipen en liever zo weinig mogelijk kennis nemen van wat de nieuwe media vermogen. Journalisten zijn conservatief – de meesten snappen de meerwaarde niet van Twitter en Facebook, het werken voor de website beschouwen ze als beneden hun stand, en het contact houden met je eigen publiek via de sociale media is hun een gruwel.

Het model van De Nieuwe Pers is niets voor die oude garde, maar juist wel voor een gelukkig snel toenemend aantal moderne journalisten. Jan-Jaap Heij, hoofdredacteur, stelt dat sommige journalisten meer volgers hebben op Twitter dan hun krant abonnees heeft. Het zijn deze journalisten waarop De Nieuwe Pers een beroep wil doen. Het zijn de types die al lang hebben begrepen dat je je publiek veel breder (en beter) bedient als je er bent voor je lezers en kijkers op de momenten die ertoe doen. Deze journalisten zijn zelf 'merknamen' geworden – en dat is een trend die volgens Heij alleen maar zal toenemen. Ik denk dat hij gelijk heeft.

De rechtbankverslaggever kan het zich niet permitteren te wachten tot het zakken van de krant voordat hij zijn bericht de wereld in slingert – nee, heet van de naald bericht hij op Twitter wat de advocaat zegt, en hoe de Officier van Justitie repliceert. En de Haagse correspondent meldt niet alleen wat hij op de officiële persconferenties hoort, hij meldt ook de laatste geruchten en houdt zijn geïnteresseerd publiek voortdurend op de hoogte van het laatste nieuws. Heij en zijn mede-initiatiefnemer, uitgever Ben Rogmans, zullen in staat blijken om hun collega's en medewerkers te selecteren op kwaliteit – bij hen geen vastgeroeste oudgedienden, maar collega's die met hun tijd zijn meegegaan en weten hoe je moderne journalistiek bedrijft.

Ik heb eigenlijk maar een enkele twijfel bij het model dat Heij en Rogmans proberen in te voeren. Ik ben zelf als journalist opgegroeid in een tijd dat de journalistieke 'identiteit' van je werkgever een grote rol speelde – en nog steeds zijn de traditionele nieuwsmerken in Nederland ijzersterk. De identiteit van NRC is compleet anders dan die van de Telegraaf. Wie bij RTL in dienst komt, zal niet zo snel voor de VARA willen werken. Die identiteit beïnvloedt zowel redacties als publiek. Als er geen vaste redactie meer is, en alleen 'kwaliteit' kenmerkend moet zijn voor De Nieuwe Pers – krijgt deze publicatie dan wel kans een eigen identiteit op te bouwen?

Het kan best zijn dat deze identiteit, de identificatie met het merk en alle waarden waar dit merk voor staat, al lang niet meer zo belangrijk zijn. Als dat zo is, is dat ook geen probleem voor De Nieuwe Pers. Maar zo niet – dan zouden Heij en Rogmans er verstandig aan doen aan dit probleem nog een enkele gedachte te wijden.

Weblog als journalistiek gesprek

Reis zometeen af om op de Hogeschool Utrecht een gastles te geven over journalistiek bloggen. Kreeg vorige week een mailtje waarin me werd gevraagd om specifiek in te gaan (onder andere) op de vraag hoe je met je blog reacties kunt genereren. Ook zou ik iets moeten vertellen over de toekomst van het journalistiek bloggen.

Ik ben bang dat ik meteen van mijn opdracht ga afwijken. De belangrijkste boodschap die ik de studenten wil meegeven, is dat het weblog slechts een van de instrumenten is die een journalist tot zijn beschikking heeft om reacties van zijn publiek uit te lokken.

Dat het journalistieke ambacht verandert, behoeft nauwelijks betoog. Journalistiek is een conversatie geworden, zeg ik met Henk Blanken en vele anderen. Als dat uitgangspunt klopt, dan zet je als journalist alle middelen in om die conversatie te faciliteren. Het blog is er daar een van, en zelfs een belangrijke, maar kan nooit het enige instrument zijn om in gesprek te raken met je lezers en kijkers. Het punt is namelijk dat je weblog te veel een 'egodocument' is. Natuurlijk kun je reacties uitlokken, maar dan nog: de reageerders voelen zich 'gast' op jouw pagina. Dat maakt een gelijkwaardige discussie bij voorbaat al lastig.

De journalistiek kan wat dat betreft wel iets leren van de marketingdeskundigen die zeggen dat je niet moet wachten tot het publiek naar jou komt, maar dat jij moet gaan naar waar je publiek zich bevindt. Je verplaatst de discussie dus naar neutraal terrein, waar het speelveld volledig gelijkwaardig is.

Vertaald naar blogtermen: je kunt een fantastische post produceren, maar als je vervolgens verzuimt om je lezers op te zoeken en ze te vertellen dat er iets leuks en/of leerzaams te lezen valt, dan schiet je alsnog naast het doel. Nou zijn er tal van technische middelen in te zetten om deze reclame te verzorgen: je kunt nieuwsbrieven verzenden, of gebruik maken van rss-feeds – maar interessanter is het natuurlijk om te proberen om je nieuwe post een deel te laten zijn van de conversatie die je lezers van nature al hebben. Anders gezegd: als jouw onderwerp de gezondheidszorg is, en je weet dat de experts op jouw terrein zich verzamelen in groepen op LinkedIn (inlog vereist), zorg dan dat je een factor bent in hun discussies.

Dat doe je natuurlijk niet door alleen na een nieuw bericht of een nieuwe post simpelweg een linkje te dumpen in hun nieuwsgroepen en fora. Dat riekt niet alleen naar zelfbevlekking en schaamteloze promotie, dat ís het ook. Je praat eigenlijk continu mee. Als journalist doe je continu nieuwe kennis op, door gesprekken die je voert of persberichten die je leest. Het grootste deel van die kennis is achtergrondinformatie, die je in je brein opslaat voor eventueel later gebruik. Dat is geen informatie die je meteen moet delen met het algemene publiek. Maar het kan wel interessante input zijn voor de permanente conversatie die zich op dat forum van experts afspeelt.

LinkedIn is maar een voorbeeld – het kan ook Twitter, Facebook, Pinterest, Quora of ander forum zijn. Je blog en je nieuwsplatform zijn zo beschouwd je thuisbasis – dat waarnaar je kunt verwijzen, waar je dossier staat, waar je portfolio zich bevindt. Maar verwacht niet dat je je journalistieke conversatie voornamelijk daar voert. Het gesprek met je lezers en kijkers ga je aan op hún termen, niet de jouwe. De reclame die je op die manier maakt voor je eigen post of bericht is dan niet expliciet (kijk eens welk fantastisch nieuw inzicht ik met jullie deel) maar impliciet. Je deelt je kennis en je inzichten vrijelijk met de gemeenschap – die kan er haar voordeel mee doen, en jij als journalist bouwt er je reputatie mee op.

Wie als journalist hieraan niet meedoet, is als een timmerman die weigert een hamer te gebruiken. Als jouw enige journalistieke genre het nieuwsbericht is, met eventueel een reportage of interview erbij, dan gebruik je een schroevendraaier om een spijker in te slaan. Niet handig!

De rare kronkels van mijn merkbeleving

"Ik voel een band met de Albert Heijn waar ik mijn boodschappen doe, niet met Albert Heijn als merk".

Een opmerking van mijn zoon, laatst in een brainstormsessie over de online strategie van de HBO-instelling waar hij zijn opleiding geniet.

Mjin vader reed zijn leven lang in een Opel. Volgens mij niet omdat hij dat het beste merk vond, maar omdat hij verknocht was aan de dealer waar hij altijd kwam. Mocht die dealer zijn overgestapt op een ander merk, dan zou het zomaar kunnen dat hij was meegegaan.

Ik denk dat deze sentimenten breder worden gedeeld. Een band met een merk ontstaat door persoonlijke ervaringen met de producten en diensten die onder dat merk worden geleverd. Is die ervaring goed, dan deugt het bedrijf. Is die ervaring slecht, dan zal geen extra euro naar marketing en communicatie helpen om de consument over die slechte ervaring heen te krijgen.

Ik ben ooit een keer flink ziek geworden na een bezoek aan Burger King. Dat is inmiddels dertig jaar geleden – maar ik heb al die tijd geen voet meer in deze hamburgertent gezet. Ik weet dat dat niet rationeel is, maar die ene slechte ervaring volstond  om mij een permanente aversie te bezorgen tegen Burger King. Een vriend van mij werd jaren terug bijna aangereden door een slechte chauffeur in een Bakker Bart auto. Hij weigert sindsdien principieel naar Bakker Bart te gaan.

Besluiten van consumenten zijn zelden rationeel. Maar dat wil niet zeggen dat ze zonder empirische grondslag zijn. Consumenten gaan uit van hun eigen ervaringen en van die van vrienden en familie. Empirische oordelen over merk A van producent B worden geëxtrapoleerd naar andere merken die producent B voert – ook al is er geen enkel verband.

Deze irrationaliteit maakt marketing ook zo lastig. Marketeers weten dat consumenten niet rationeel zijn. Te gemakkelijk denken marketeers soms dat communicatie de oplossing van alle problemen is. Als je de gebruiker maar bombardeert met nieuwe informatie, dan zal hij zijn mening vanzelf wel bijstellen. Zo werkt het dus niet.

Slechte ervaringen kun je niet wegpoetsen met pogingen om je imago te verbeteren. Het enige wat helpt: eerlijke communicatie over wat er fout is gegaan. Vertellen hoe dit kon gebeuren. Uitleggen wat je hebt gedaan om soortgelijke fouten in de toekomst te vermijden. En vooral: probeer die persoonlijke band op te bouwen met je gebruiker. Zoals mijn zoon met Albert Heijn, en mijn vader met zijn Opel-dealer. Als je dat goed doet, kan dat een levenslange band zijn, met een loyaliteit die geen reclame-euro kan kopen.

Die loyaliteit is waarschijnlijk ook sterk genoeg om een minder goede ervaring te overleven. Bij mijn vaste Albert Heijn kom ik met enige regelmaat beschimmelde sinaasappels tegen in mijn zojuist aangekochte netje. Toch heb ik nog steeds niet besloten om voortaan maar naar de tegenoverliggende Super de Boer te gaan. Mijn loyaliteit naar AH is te sterk. Ik doe wat extra moeite om de netjes met sinaasappels te controleren bij aankoop, maar ik accepteer dat het af en toe fout gaat.

Het printproduct is de bank waaruit je vernieuwing financiert

Mijn vermoeden dat kranten hun papieren product radicaal duurder moeten maken willen ze overleven, wordt ondersteund door een recent onderzoek van adviesbureau Simon Kucher (PDF-samenvatting).

Twee conclusies springen eruit: het print-product dat je nu nog hebt, is niet je toekomst, maar de bank waaruit je vernieuwing kunt financieren.

En: krantenuitgevers moeten leren van de prijsstrategieën van AOL en Kodak. Beide opereerden in relatief traditionele markten (AOL bood inbelverbindingen aan op internet, Kodak analoge filmrolletjes) – maar hanteerden radicaal verschillende prijsstrategieën. AOL hield zijn inbelprijzen stabiel of verhoogde ze zelfs, en financierde daarmee uiteindelijk zijn nieuwe beleid om te investeren in content en online vernieuwing (TechCrunch, Huffington Post). Kodak daarentegen verlaagde zijn prijzen in de hoop het op die manier zo lang mogelijk te kunnen uithouden in de slinkende markt.

Welnu AOL overleefde, Kodak ging begin dit jaar failliet.

Uit het onderzoek van Simon Kucher blijkt dat de papieren krant een hoge mate van prijs-inelasticiteit geniet. Dat betekent dat prijsverhogingen of -verlagingen weinig effect hebben op de verkoop van de krant. Daaraan zit natuurlijk wel een grens; als NRC zou besluiten om zijn verkoopprijs te verviervoudigen, zou dat waarschijnlijk de papieren verkoop negatief beïnvloeden. Maar een verhoging van 10 of 15 procent (een praktijk overigens die al decennia door de meeste krantenuitgevers wordt gevoerd) maakt betrekkelijk weinig uit.

Terzijde: ik zou het interessant vinden om te weten of de prijs-inelasticiteit voor alle titels dezelfde is. Kan me voorstellen dat kranten met een 'goedkoop' imago eerder last hebben van prijsverhogingen dan 'kwaliteitskranten'.

Een papieren prijsverhoging vergemakkelijkt de noodzakelijke transitie die kranten moeten maken naar digital publishing. Het maakt de onvermijdelijke overgang naar de verkoop van nieuwe producten en diensten mogelijk. Een papieren krant, is mijn overtuiging, zal geen massaproduct meer zijn, maar een elitedienst waarin je de luxeverhalen vindt die zich minder goed lenen voor een digitale vertaling.

Laat anderen voor je werken…

IT'ers kennen twee scholen: die van Google en die van Apple.

De Apple-richting is traditioneel, gesloten en voor zijn succes afhankelijk van de kwaliteit van de producten en diensten die het levert. Zolang die kwaliteit goed is, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de beste mensen aan je te binden – zodra deze wegvallen en hun vervangers op een lagere trede opereren, heb je een probleem.

De Google-richting is modern, open en voor zijn succes afhankelijk van de mate waarin het slaagt anderen het werk voor zich te laten doen. Zolang andere partijen bereid blijven Google te voorzien van data, gaat het met het bedrijf goed. Kwaliteit is alleen te waarborgen door de data compleet en openbaar te maken, zodat anderen je eigen producten en diensten kunnen blijven verbeteren.

Vanuit IT-perspectief is Facebook Google, en Microsoft Apple.

Facebook en Google bieden zogeheten API's (Application Programming Interfaces) aan, waarmee eindgebruikers maar ook ontwikkelaars aan de gang kunnen gaan om data te verrijken. Google Maps is daarvan een mooi voorbeeld. Wie zijn eigen site beheert en een beetje technische kennis heeft, kan met weinig moeite een Google-kaart integreren. En eindgebruikers kunnen hun eigen kaarten samenstellen en die delen met de wereld. Elke keer als dat gebeurt, wordt Maps geleveraged ten voordele van Google. De Facebook-API maakt het mogelijk dat internetgebruikers sites kunnen 'liken', op veel plaatsen kunnen inloggen met hun Facebook-account, en commentaren kunnen achterlaten. Elke keer als dat gebeurt, wordt Facebook weer iets slimmer.

Ik kom erop omdat ik aan het werk ben met de ontwikkeling van een open-source CMS dat volledig is gebaseerd op Zend Framework 2, dat op dit moment nog in Beta is. Daarbij kwam ik op deze Reddit post die bijzonder verstandig is. Probeer de interesse van de gemeenschap te wekken voor je eigen werk. Maak duidelijk hoe de inzet van allen ook aan iedereen ten goede komt. Zend Framework 2 is de poging van Zend om zijn eigen product (PHP) aanvaardbaar te maken voor grote commerciële toepassingen. Het is in het belang van Zend dat PHP professionaliseert, verdwijnt uit de sfeer van de hobbyisten, en de positie van vooral Java als programmeertaal voor grote ondernemingen ondergraaft.

Google is groot dankzij data, Facebook dankzij zijn gebruikers, Zend probeert het te doen door samen met de gemeenschap een industriestandaard te ontwikkelen.

De les? Tenzij je een zodanig uniek product hebt dat je op eigen kracht succes kan boeken (zie Apple en Microsoft), is bijna elk bedrijf gebaat bij meer openheid. 

Jaarlijkse verbouwing achter de rug

Ik geloof dat ik niet de enige ben die professioneel advies levert over bedrijfscommunicatie, maar zijn eigen etalage – deze website – veronachtzaamt. Het excuus klinkt vast bekend: te druk.

Dat mes snijdt aan twee kanten. Het ligt voor de hand dat drukte je belemmert om de tijd te nemen goed na te denken over je eigen presentatie, zowel qua vorm als wat betreft de inhoud. Maar daar komt iets anders bij. Ook de afgelopen maanden, toen we steeds meer last begonnen te krijgen van de crisis, heb ik het razend druk gehad. Dat is natuurlijk hartstikke fijn, maar stimuleert niet direct het gevoel van urgentie. Het liep vanzelf, de klanten kwamen toch wel. Wat zou ik me dan druk maken over het bedenken van wat nieuwe teksten en het vinden van een paar nieuwe afbeeldingen?

Het is zomer (volgens de kalender ten minste) – en ik heb gisteren en vandaag eindelijk de tijd kunnen nemen om mijn site weer eens goed onder handen te nemen. En ik hoop ook weer wat frequenter te kunnen gaan bloggen – er is zoveel om over te schrijven!

Fucked-up journalistiek bij breaking news

Een van de mooiste maar ook moeilijkste aspecten van de journalistiek is de omgang met nieuws dat zich ontwikkelt. Zeker bij grote nieuwsfeiten (aanslagen, gijzelingen, tsunami's, kabinetscrises) is de honger van het publiek naar nieuwe berichtgeving onverzadigbaar. Grote groepen journalisten konden zich vroeger nog aan dit probleem onttrekken: mensen die bij een krant werkten konden achterover leunend wachten, rustig hun bronnen checkend en hun ogen de kost gevend, totdat de deadline naderde en de verhalen moesten worden ingeleverd. Ze konden het nieuws presenteren als een tussenstand. Uit die tijd stamt het journalistieke cliché: 'Bij het sluiten van deze editie…'

Vooral collega's die bij persbureaus en radio werkten, hadden altijd al te maken met de afweging tussen snelheid en accuratesse. En ook dagbladders – als zij ten minste ook schrijven voor internet – en pure online journalisten moeten zich nu continu de vraag stellen: 'wat presenteer ik wanneer als vaststaand feit?' Op hoeveel bronnen wacht ik voordat ik definitief kan melden dat Yasser Arafat dood is? Dat de EU-top is mislukt? Dat Obama een nederlaag heeft geleden bij het Hooggerechtshof?

Nieuws verspreidt zich sneller dan ooit tevoren. Fouten dus ook. Ik denk dat je van serieuze media mag verwachten dat ze hun live berichtgeving iets omzichtiger presenteren dan ze gewend zijn – uitzondering: die nieuwsfeiten die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voorbeeld: je houdt een liveblog bij vanuit de rechtszaal waar de hoofdverdachte zojuist tot twaalf jaar cel is veroordeeld. Nog een voorbeeld: je bent getuige van het winnende doelpunt van het Nederlands elftal in de WK-finale.

Maar in veel gevallen zul je minder zeker zijn van je zaak. Bijvoorbeeld als je niet kunt controleren of Yasser Arafat werkelijk is overleden. 

Of als je nieuwskop afhankelijk is van je eigen interpretatie: is die EU-top wel mislukt? En vanuit wiens perspectief dan?

Of als het nieuwsfeit veel te ingewikkeld is om in een oogopslag te begrijpen: de uitspraak van het Amerikaanse hooggerechtshof over Obamacare.

In die gevallen past terughoudendheid, en het delen van twijfel. Het nieuws ontwikkelt zich, en er is helemaal niets op tegen om juist die ontwikkeling te verslaan – in plaats van vooruit te lopen op een conclusie. Journalistiekprofessor Jeff Jarvis noemt dat 'procesjournalistiek' – en dat verdient verre de voorkeur boven 'fucked-up' journalistiek.