Een uitgeefstrategie voor 4500 miljard foto’s

Tien procent van alle foto's die ooit zijn gemaakt, dateert van het afgelopen jaar. 1000memories.com doet in dezelfde blogpost een schatting van het totaal aantal foto's dat sinds de uitvinding van de fotografie ooit zijn gemaakt: 4500 miljard. Vorig jaar zijn er dus 450 miljard foto's bijgekomen.

Even los van de vraag hoe betrouwbaar de berekeningen van 1000memories zijn, lijkt het me evident dat we met ons allen veel meer aan het fotograferen zijn. Zo'n beetje elke mobiele telefoon heeft een ingebouwde camera, en omdat we ons mobiel altijd bij ons dragen, kunnen we veel gemakkelijker onze snapshots online plaatsen. En dat doen we massaal. Elk feestje, etentje, uitje, visite wordt visueel gedocumenteerd en getagd op Facebook; en er komt een steeds verfijndere set van tools beschikbaar om onze foto's te catalogiseren, te bewerken en met de wereld te delen. Startups als Instagram en Pinterest groeien sneller dan Facebook en Twitter in hun beginjaren.

Anthony Young had er bij AdAge dit over te zeggen:

At Mindshare we're seeing a consumer movement toward a more visual culture brought on by technology and media. Smarter devices are prompting more occasions for people to create and consume visual content, while social media is encouraging that content to be shared on multiple platforms.

De vraag is wat die meer visueel ingestelde cultuur betekent voor de journalistiek. Voor mijn gevoel loopt de mainstream journalistiek achter – er worden teksten geproduceerd, en filmpjes gemaakt, en radio houdt zijn plek natuurlijk – maar het vertellen van het journalistieke verhaal met behulp van beelden blijft achter. David McCandless laat in deze TED-toespraak prachtig zien hoeveel we daarmee missen.

Datavisualisatie is moeilijk en doet een beroep op capaciteiten die op journalistieke opleidingen niet of nauwelijks worden onderwezen. Het gaat daarbij om

  • de verzameling van relevante data
  • de analyse en het leggen van verbanden
  • de presentatie in een visueel overtuigende vorm

Marketeers beginnen deze boodschap wel te begrijpen. Zij zijn druk aan het nadenken hoe ze actiever kunnen inspringen op het 'foto-fanatisme' in onze cultuur. Ze vragen zich af hoe ze het beeldmateriaal effectief moeten inzetten om een groter publiek te bereiken en hoe ze dat meer aan zich kunnen binden. Dat lijken me vragen die ook uitgevers en makers van journalistieke content zich ter harte moeten nemen.

Sommige lezers wil je de mond snoeren

Paar weken geleden college gegeven over het gebruik van User Generated Content (de interactie met je lezers via bijvoorbeeld sociale media of de reacties onder je berichten) in de journalistiek. Gewezen op de bekende voorbeelden van het Turkish Airlines ongeluk, Rathergate enzovoorts. Zijpaadje ging over bloggen, als een journalistiek middel om de conversatie met je lezers gaande te houden.

Vandaag begonnen met het nakijken van de opdrachten over dit onderwerp. Zo kwam ik via een student uit op het weblog dat NOS-correspondenten Wessel de Jong, Eelco Bosch van Rosenthal en Jacqueline Eckmann bijhouden. En moest ik weer eens diep zuchten toen ik de kwaliteit van de reacties onder het blog bekeek. Geen wonder dat zoveel journalisten problemen hebben om hun lezers serieus te nemen. 

Kijk bijvoorbeeld eens naar dit bericht,over de kansen van de overgebleven Republikeinse kandidaten voor de nominatie om de strijd met Obama aan te gaan. Bosch van Rosenthal richt zich, terecht lijkt me, op Romney, Gingrich en Santorum. Ron Paul, hoe sympathiek ook in zijn onafhankelijkheid, maakt geen schijn van kans meer. Zul je toch zien dat een of andere zot ('Dan') het nodig vindt om zijn obsessies de vrije hand te geven, en zich daarbij niet bekommert of spel- of stijlregels:

Ron Paul is tegen miljardensteun voor Israel en tegen oorlog met Iran.
Israel betaald de media om zijn campagne te saboteren.
Dat is waarom hij niet of alleen negatief genoemd wordt.

Mijn god, denk je dan (en ik weet het, het is streng verboden), soms zou je willen eisen dat deze anonieme halve garen een diploma moeten halen voordat ze toegang krijgen tot je site. Natuurlijk begrijp ik dat je dat niet moet doen: het internet is van en voor iedereen, iedereen moet zijn zegje kunnen doen – maar de kwaliteit van het openbare debat wordt er met dit soort bijdragen niet beter op.

Er is een directe samenhang tussen de kwaliteit van de reacties enerzijds en het onderwerp van de post anderzijds. Ten minste, tot op zekere hoogte. In een discussie over het Midden-Oosten vraagstuk ligt het voor de hand dat op enig moment de holocaust erbij wordt gehaald. Maar volgens de  wet van Godwin kan dat ook gebeuren als de discussie eigenlijk gaat over de euro, het financieringstekort, of de Amerikaanse verkiezingen. Je hebt altijd zotten die het niveau van de discussie omlaag halen.

Pleit ik nu voor censuur? Nee, tuurlijk niet. Die zotten hebben ook recht van spreken. Alleen vraag ik me af waarom ze dat nou juist op zo'n site als die van de NOS moeten doen. En wat je kunt doen om op redelijke manier een debat te voeren over met je tegenstanders zonder dat je meteen ervan beschuldigd wordt dat je betaald wordt door de CIA.

Een eerste oplossing is een nauwere integratie met bestaande sociale media. Wil je mee discussiëren bij een grote nieuwssite, dan moet je accepteren dat dat alleen maar kan als je identiteit gekoppeld kan worden aan een account op Twitter, Facebook of LinkedIn. Wil je dat niet, dan zijn er genoeg andere plekken waar je volledig anoniem je zegje kan doen. Let wel, ik ben absoluut voorstander van het behoud van het recht op privacy en anonimiteit op het web; alleen is het journalistieke nadeel soms ook evident.

Een tweede oplossing is stringentere moderatie. De moderator mag eisen stellen aan de inhoudelijke kwaliteit van de bijdrage, en aan vorm. Geen spel- en stijlfouten. Dat je dan het risico loopt ervan beschuldigd te worden alleen maar lovende reacties te publiceren, dat moet je dan maar voor lief nemen. Het beste bewijs is natuurlijk daadwerkelijk ook open te zijn en alleen te selecteren op kwaliteit.

Een derde mogelijkheid is dat de journalist in kwestie zelf ook meepraat. Dat hij ingaat op serieuze argumenten die worden aangevoerd. Op "Dan" hoeft Eelco wat mij betreft niet te reageren. Maar als iemand werkelijk goede argumenten in de strijd werpt, laat dan maar zien waar je staat. Kom uit je ivoren toren – dan zul je zien dat je geleidelijk aan ook serieuzere en kwalitatief betere reacties gaat uitlokken.

Sommige lezers wil je de mond snoeren. Ik zou zeggen: gewoon doen. Je bent als journalist niet verplicht met iederéén het debat aan te gaan.

Dat gezegd hebbende, vind ik dat kwalitatief goede journalistieke discussies met je publiek op een nieuwssite wel degelijk mogelijk zijn. Maar ze kosten wel tijd en moeite. En dus zul je na enige tijd ook moeten beoordelen of je de opbrengst vindt opwegen tegen de investering die je moet doen. 

Gedachten op een bierviltje: schaf de papieren krant af

Laten we eens gek doen en de papieren krant afschaffen. Op de achterkant van een bierviltje rekenen we uit hoe dat uitkan. Eerst maken we de rekensom die bij de productie van de traditionele krant hoort.

Het maken van zo'n krant met een redactie van 200 man en een oplage van 300 duizend stuks per jaar kost ongeveer 120 miljoen euro. De helft daarvan gaat op aan druk en distributie. De andere helft is voor:

  • de redactie: plusminus 25 miljoen
  • marketing en verkoop: nog eens 25 miljoen
  • administratie, overhead: 10 miljoen.

Dan de opbrengsten: in goede tijden brengen abonnees en losse lezers ongeveer de helft van de totale inkomsten binnen. De andere helft komt uit advertenties. De stabiele factor in deze opbrengstencalculatie waren altijd de lezers. Deze inkomsten bleken min of meer ongevoelig voor economisch zwaar weer. De krant werd toch wel gelezen; zelfs als de crisis heel lang duurde, namens de lezersinkomsten nauwelijks af. Dit in tegenstelling tot  de adverteerders: advertentie-inkomsten fluctueren met de conjunctuur. Ging het economisch slecht, dan zakte de marge van de krant van 20 naar 15 procent omdat de adverteerders het lieten afweten; maar de lezers zorgden ervoor dat de uitgever aan het eind van het jaar toch nog een behoorlijke winst kon noteren. In slechte tijden lag de inkomstenverhouding lezers/adverteerders op 60-40.

Deze verhoudingen zijn de afgelopen tien jaren wel veranderd. Omdat de uitgevers niet investeerden in de online ontwikkeling van rubrieksadvertenties, banenadvertenties, relatie-advertenties gingen deze markten verloren. Dit tot groot genoegen van respectievelijk Marktplaats, Monsterboard en Relatieplanet. Op dit moment brengen de lezers wel 70 tot 80 procent van de totale inkomsten binnen. Sla de papieren krant maar open; er wordt niet veel meer geadverteerd.

Stel nu dat de krant zou zeggen: die papieren distributie: die doen we niet meer. We beperken ons tot digitale verspreiding. In plaats van 120 miljoen aan kosten, hoeven we nu nog maar de helft uit te geven. Dat is conservatief geschat, want in werkelijkheid zal de bezuiniging  nog wat groter zijn. Een deel van overhead en marketing zit hem in de zorg voor het bewerkelijke papier.

De keuze wordt radicaal gemaakt voor digitaal. Er is 60 miljoen te besteden. Kan dat uit?

ICT-kosten gaan omhoog, zowel structureel (meer en zwaardere servers, meer onderhoud van software, productontwikkeling en dergelijke), als ook eenmalig bij de aanvang van de operatie. Er moeten extra marketingkosten worden gemaakt om de transitie goed te begeleiden. Je zult lezers kwijtraken die het papier niet willen missen. Overgebleven lezers betalen een lagere prijs voor het digitale product dan voor het papier. En de advertentie-inkomsten duiken omlaag – digitale advertenties leveren minder op dan die van papier.

Eenmalige (transitie-)kosten worden in totaal begroot op 30 miljoen euro. Permanente omzetderving door weglopende lezers en adverteerders wordt in het eerste jaar begroot op nog eens 30 miljoen euro. (ik zei het al, bierviltjeswerk). Overigens, lezers die per se op papier willen blijven lezen, kun je nog een printing on demand product aanbieden.

Als die aannames kloppen, zou de operatie in het eerste jaar budgetneutraal kunnen worden uitgevoerd. Vanaf jaar twee wordt er jaarlijks structureel dertig miljoen minder uitgegeven. Wat staat daartegenover aan economische voordelen:

  • structureel flexibeler kostenstructuur: een nieuwe pers is een veel zwaardere balanspost dan een nieuwe server
  • flexibeler verdienmodel: je kunt je content op veel meer verschillende manieren te koop aanbieden dan wanneer je vooral een papieren product hebt
  • flexibeler productenaanbod: je kunt rondom je content tegen lagere kosten nieuwe producten lanceren, of experimenteren met nieuwe markten
  • virale marketing van je product: je maakt gebruik van het feit dat digitale content gemakkelijker te verspreiden is door je lezers reclame voor je te laten maken (sociale media e.d.)
  • centrale aanwezigheid op het terrein waar het meest wordt geïnnoveerd: in digitale uitgeverijen wordt veel meer geïnnoveerd – van andermans innovaties kun je gemakkelijker profiteren
  • noodzaak tot journalistieke vernieuwing: nieuwe  platforms nopen tot nieuwe vormen van het digitaal vertellen van verhalen: datajournalistiek, multimedialiteit etc.

Een redactie van tweehonderd man kan bovendien nog veel meer:

  • eens per week een duurbetaald papieren magazine maken
  • hun extra kennis en wetenschap, die ze niet in hun primaire journalistieke product kwijt kunnen, te gelde maken via consultancy
  • bijzondere projecten via crowdsourcing laten financieren

Enfin, je begrijpt: ik zou zo'n uitgeverij wel willen beginnen. Wie doet mee?

 

 

Journalistiek bloggen is een journalistieke plicht

't Is alweer bijna zeven jaar geleden dat we bij de Volkskrant begonnen met bloggen. Eigenlijk, moet je achteraf vaststellen, zonder dat  we een goed benul hadden wat we ermee aan moesten. Nou is dat op zich niet erg. Ook Google kwam er pas na een paar jaar achter hoe ze geld moesten gaan verdienen met die prachtige zoekmachine die ze gebouwd hadden. Wij hadden simpelweg het idee dat we nieuwe communicatiekanalen moesten bouwen. Die kanalen moesten de gesprekken tussen de redactie en onze lezers op gang brengen.

Experimenteren en innoveren horen bij het internet als wielen bij een fiets. Bijna alle succesvolle internetbedrijven zijn nieuwe bedrijven – ze hadden geen last van de remmende voorsprong van de gesettelde organisatie, waar gevestigde belangen zich vooral verzetten tegen vernieuwing. Met het Volkskrantblog probeerden we het onmogelijke: bij het ultraconservatieve PcM-bedrijf toch iets van digitale innovatie  te creëren.

Nou, wat er met die journalistieke en zakelijke ambities is gebeurd, is inmiddels wel duidelijk. Vorig jaar beïndigde de Volkskrant zijn lezersblog, en stuurde de enkele tienduizenden deelnemers het bos in (c.q. naar web-log.nl, waar ze een paar maanden na aankomst getroffen werden door een storing die zo ongeveer een half jaar heeft geduurd).

Enfin, over het Volkskrantblog heb ik al genoeg geschreven (laatst hier en hier). Een aspect waaraan we, vind ik zelf, te weinig aandacht hebben besteed: de journalistieke invulling van onze blogs. Sporadisch zijn collega-redacteuren wel begonnen met het bijhouden van een blog, maar het was incidenteel. Er was nauwelijks begeleiding, en eigenlijk deed iedereen maar wat. Dat heeft natuurlijk ook zijn charme, want het zorgt voor authenticiteit en diversiteit; maar tegelijkertijd werd het een zootje waarin bezoekers hun weg niet konden vinden en de collega's eigenlijk ook vooral verloren rondliepen. Een enkeling slaagde erin een succes te maken van zijn blog: Gijsbert Kamer heeft de juiste instelling en weet hoe je een blog journalistiek moet gebruiken. Maar hij is de uitzondering.

Ik kom erop omdat ik woensdag een paar colleges geef aan studenten journalistiek over het onderwerp 'journalistiek bloggen' en ik het ga hebben over de manier waarop journalisten blogs kunnen inzetten om dichter bij hun lezers te komen. In het onvolprezen journalistieke blog Mondaynote  geeft Frederic Filloux een paar tips.

In het algemeen is het grote verschil tussen het bijhouden van het blog en het verrichten van reguliere journalistieke arbeid natuurlijk vooral het verschil in format. Waar je als journalist gebakken zit aan vaste afspraken over stijl, lengte, compositie en andere journalistieke do's en don'ts, heb je daar bij een weblog veel minder mee te maken. Sterker, als je daarop dezelfde normen zou toepassen, krijg je een saai en slecht blog.

De beste blogs vind ik die weblogs waarin de auteur zijn expertise deelt met zijn bezoekers, en dat op een onderhoudende en vooral persoonlijke manier doet. Een journalistiek blog is niet anders. De journalist die wil bloggen, heeft feitelijk twee keuzes: hij kan schrijven over zijn vak (waardoor hij een metajournalistiek blog bijhoudt), of hij kan stukjes tikken over zijn specialisme. Bij die laatste benadering krijgt de lezer extra informatie die niet past in het format van krant of televisieprogramma. Dat is de manier van Gijsbert Kamer. Een voorbeeld van de eerste benadering wordt gegeven door Peter Vermeersch, hoofdredacteur van NRC.

Welke benadering je ook kiest, de argumenten voor een journalistiek blog zijn zo gewichtig dat ik het onbegrijpelijk vind dat in Nederland niet veel meer journalisten ertoe zijn overgegaan ook buiten de krant of hun werk voor de omroep te schrijven over hun vakgebied.

  • Je bouwt een nauwere band op met je publiek, wat op zijn beurt leidt tot een grotere geloofwaardigheid en autoriteit
  • Je krijgt de kans om je te onttrekken aan de nauwe formats die door pagina-opmaak en programmaduur worden ingegeven
  • Je krijgt de kans om een veel persoonlijker profiel op te bouwen dan binnen je eigen publicatie mogelijk is
  • Journalisten worden geacht zich steeds meer ondernemend op te stellen; beschouw je blog als je eerste echte en persoonlijke marketinginstrument
  • Je kunt veel extra informatie over je vakgebied kwijt, waardoor je je publiek beter kunt bedienen
  • Je begeeft je in de maatschappelijke discussie – je begrijpt dat journalistiek geen eenrichtingsverkeer is, maar steeds meer een gesprek is geworden

Ik weet het bijna zeker: het Volkskrantblog was succesvoller geworden als we deze argumenten zeven jaar geleden veel overtuigender aan onze eigen collega's hadden voorgelegd.

Geen recht op vergeten in journalistiek werk

Tot de moeilijkste problemen in mijn tijd als Hoofd Online van de Volkskrant behoorde de omgang met het archief. We baseerden ons natuurlijk op het principe dat het archief van grote journalistieke, economische en historische waarde was, waar we niet aan wilden tornen. Verzoeken om artikelen uit het archief te verwijderen of te wijzigen werden dan ook standaard afgewezen.

Toch werd het geleidelijk aan steeds moeilijker om aan die lijn vast te houden. Wat doe je met het verzoek van een jonge vrouw, begin twintig, die problemen ervoer in haar persoonlijke leven vanwege een stuk dat in de krant had gestaan. Toen ze een beetje jonger was, had ze ooit behoorlijk afgegeven op haar ouders. Dat was in een reportage over de verdwijnende generatiekloof. Ze had met naam en toenaam in de krant gestaan, het stuk kwam later op internet terecht, en wie ging Googlen op haar naam, kwam uit op dat verhaal.

Je kunt zeggen: als iemand met de krant praat, weet-ie dat het gepubliceerd gaat worden en dat het onder ogen van veel mensen gaat komen. Maar niet iedereen realiseert zich dat een krantenverhaal niet meer is als vroeger, toen het archief eigenlijk alleen door professionele documentalisten en archivarissen werd bekeken. Dat verhaal komt namelijk vaak op internet terecht, en zoals iedereen weet, heeft het web een oneindig geheugen. Maar zeker in de tijd dat dit voorbeeld speelt, was het nog niet zo gebruikelijk dat verhalen op de site terecht kwamen. Misschien was de veronderstelling in die tijd wel heel terecht dat het stuk de volgende dag gebruikt zou worden om de vis in te verpakken.

Naar mijn idee rust op journalisten de plicht om kwetsbare mensen in bescherming te nemen; heel jonge mensen bijvoorbeeld, of bronnen van wie je kunt vermoeden dat ze geestelijk niet helemaal in orde zijn, kunnen worden beschermd door niet hun werkelijke namen te gebruiken. In de meeste gevallen doet de werkelijke identiteit niet ter zake voor dat soort verhalen. Een reportage over misstanden in een bejaardentehuis wordt er niet slechter van als wordt vermeld dat mevrouw Pietersen in werkelijkheid niet zo heet. Het gaat om de beschrijving van de omgeving, niet om de persoon van mevrouw Pietersen.

Ik kom erop vanwege een nieuw voorstel van de Europese Commissie over het recht van burgers om 'vergeten' te worden, concreter: de mogelijkheid die burgers moeten krijgen om data die ondernemingen over hen hebben verzameld, te laten vernietigen. Een van de uitzonderingen op die regel is dat journalistieke archieven tot op zekere hoogte uitgezonderd zullen worden van deze maatregel. Verantwoordelijk Eurocommissaris Viviane Reding erkent dat deze archieven een grote waarde hebben. Aantasting daarvan is een vorm van vernietiging van ons historisch kapitaal. De vraag die zich onmiddellijk opdringt is naar de definitie van journalistiek. Het is hetzelfde probleem als de ethische waakhonden in diverse landen parten speelt. In sommige landen kunnen journalisten bijvoorbeeld niet verplicht worden om hun bronnen bekend te maken. Maar wie mag zich journalist noemen en dus een beroep doen op dit verschoningsrecht? Wie mag zich journalist noemen en zijn archief beschermen met een beroep op de journalistieke waarde?

Is dit blog journalistiek? En het blog dat ik destijds bij de Volkskrant bijhield?

Mochten we denken dat Redings voorstel duidelijkheid schept voor journalisten: nee. Zover zijn we helaas nog niet.

Journalistiek gaat een gouden toekomst tegemoet

Raar hoe het soms gaat. Drie weken geleden publiceerde ik een stuk over het conservatisme van journalistieke organisaties. Een kleine twee weken leidt het een slapend bestaan, en veroorzaakt het nauwelijks een heuveltje in mijn bezoekersaantallen. Dan mailt opeens een oud-collega die inmiddels de site opiniestukken.com drijft: of-ie het mag overnemen. 'Tuurlijk, zeg ik. Vind het leuk, net als elke journalist, als mijn stukkies onder de aandacht van meer mensen worden gebracht.

De site van mijn oud-collega wordt in de beroepsgroep duidelijk meer gelezen dan de mijne, want dan begint het ineens te lopen. Een drietal websites benadert me of ze het ook mogen overnemen, en zelfs het Brabants Dagblad wil het herpubliceren. Moedig besluit van de betreffende redacteur, want het is onder meer zijn werkgever (Wegener) die ervan langs krijgt in mijn verhaal.

Hoe dan ook, kreeg naar aanleiding van dit stuk dus ook weer de vraag wat dan mijn alternatief zou zijn. Welnu, ik zal het nog maar eens herhalen: naar mijn idee is de journalistiek als beroepsgroep en als ambacht helemaal niet ten dode opgeschreven. Ik blijf van mening dat er ook in de toekomst behoefte blijft bestaan aan mensen die ervoor zijn opgeleid om snel informatie te kunnen verwerken: het vinden van de goede bronnen, het bepalen van de juiste verklarende context, het vertellen van het verhaal in pakkende woorden en beelden, een aantrekkelijke presentatie: dit alles maakt deel uit van een ambacht waarvoor je dient te zijn opgeleid. Ondanks alle technische vernieuwingen en steeds slimmere robots, blijft goede journalistiek altijd mensenwerk.

Sterker nog, ik denk dat de behoefte aan mooie verhalen die de wereld en de actualiteit kunnen verklaren alleen maar toeneemt. Dat lijkt misschien tegenstrijdig aan de empirische gegevens waarover we op dit moment beschikken. Die laten immers zien dat het mediagebruik nog steeds gefragmenteerder is dan ooit. Mijn punt zou echter zijn dat fragmentatie van mediagebruik op zichzelf niets zegt over de behoefte van mensen aan betrouwbare informatie over actuele ontwikkelingen. Voor een deel helpt nieuwe, 'lean-back' technologie zoals tablets en smartphones eraan mee om zittend in je luie stoel de prachtige content van veel oude media te consumeren. Het distributiekanaal van die oude media is het internet; de informatiedrager is digitaal; de content zelf is kwalitatief hoogstaand en interessant.

Het is deze combinatie van factoren die de journalistiek in staat zou moeten stellen om de crisis te overwinnen. Journalisten kunnen een mooi verhaal vertellen; ze moeten alleen in staat worden gesteld dat ook te doen. Mijn twijfels zijn niet gericht op de journalistiek, maar op de journalisten zelf en hun bazen. Kunnen journalisten bijtijds hun ingebakken conservatisme van zich afschudden? En zijn de uitgevers  vernieuwend genoeg om die maatschappelijke veranderingen en technologische innovaties te omarmen?

Als die vragen bevestigend kunnen worden beantwoord… dan gaat de journalistiek een gouden toekomst tegemoet.

Prijsbeleid kan helpen bij overstap naar digitaal

Het wordt tijd dat ik mijn gelijk ga halen. Anderhalf jaar geleden schreef ik onder de kop 'Geld verdienen met een krant is eigenlijk doodsimpel' dat de lezer eigenlijk veel te weinig betaalt voor de papieren krant. Veruit het grootste deel van de productiekosten zitten in druk en distributie; en zo beschouwd is het heel vreemd dat een jaarabonnement op de papieren Volkskrant bijvoorbeeld € 301,90 kost en het iPad-abonnement € 239,99 (onvoorstelbaar overigens dat de uitgever nog geen goede Android-app in de markt heeft gezet). De webversie is overigens wel een stuk goedkoper: € 80,95.

Raar prijsbeleid, dat wel ingegeven zal zijn door vergelijkingen te trekken met de concurrentie. Voor elektronen die in HTML zijn geconfigureerd betaal je dus 26 procent, maar als ze in de vorm van een App tot je komen, betaal je ineens 80 procent van de prijs van de versie die in atomen, op papier, wordt opgeslagen en verspreid. Hoe dan ook, als de werkelijke kosten van druk en distributie worden verdisconteerd, zou het redelijker zijn als de papieren krant in prijs zou verdubbelen, en de iPad-versie naar de HTML-prijs zou zakken.

Ik heb de afgelopen dagen nagedacht over de vraag wanneer ik bereid ben om te betalen voor digitale informatie, of het nou software is, muziek, nieuws, analyses – dat maakt niet uit. Ik kom tot een paar redenen:

  1. ik wil betalen als de informatie elders niet of slechts met heel veel moeite te verkrijgen is – dit geldt bijvoorbeeld voor veel muziek en software
  2. ik wil betalen als de vorm waarin de informatie tot mij komt een grote meerwaarde biedt – dit geldt voor journalistieke producten
  3. ik wil betalen als ik het belangrijk vind dat de producent van informatie zijn werk in de toekomst blijft doen – dit is een ideëel motief

De fout die veel krantenuitgevers volgens mij maken is dat ze denken dat veel mensen een abonnement nemen om de eerste reden. Maar ik denk eigenlijk dat de meeste krantenabonné's hun portemonnee trekken om de tweede reden. Dat geldt zowel voor digitale als traditionele abonne's. Ze vinden het praktisch dat ze de journalistieke informatie handig verpakt en mooi vorm gegeven 's morgens bij hun ontbijtje kunnen terugvinden. Het is tegen het zere been van journalisten, maar het is wel een feit: de analyses die ik in NRC of de Volkskrant lees, zijn niet zo uniek dat ik daarvoor zoveel geld wil betalen.

Op het blog over 'Media, tech and business models' Mondaynote staat een interessante analyse over de relatief grote recente prijsverhogingen die de New York Times en de Financial Times onlangs hebben doorgevoerd. De auteur ziet die prijsverhogingen voor de papieren kranten (met 25 en 13,6 procent respectievelijk) als een strategische keuze om de lezer te helpen om de overstap te maken van atomen naar elektronen, van papier naar digitaal. Overigens, als ik écht gelijk heb, is dit nog maar het begin; het prijsverschil bij beide kranten tussen digitale en papieren versies is nog steeds veel kleiner dan dat bij de Volkskrant.

Het is een kwestie van tijd voordat de vorm van de krant een functie gaat worden van kosten en opbrengsten: veruit het grootste deel van de consumenten betaalt relatief weinig voor de vorm die het minste kost, de digitale; een kleine minderheid betaalt een hoop voor de vorm die het meeste kost, de papieren.

En wat opvalt in dit verhaal: het gaat dus helemaal níet over de prijs van de content, van de informatie zelf. Die speelt geen rol van betekenis; journalistieke informatie heeft misschien een hoge intrinsieke, maatschappelijke waarde, maar geen economische waarde. Hoe eerder uitgevers dat begrijpen, hoe sneller ze hun business op een gezond verdienmodel kunnen voortzetten.

 

NY Times maakt een slechte internetsite

Vloeken in de kerk, dit, maar het moet me toch van het hart. De New York Times maakt een slechte website. Ze praktiseren daar een vorm van internetjournalistiek die ook wel bekend is als 'shovelware'. De goede reputatie die deze krant online geniet is dan ook niet te danken aan de prachtige online producties die ze maken.

Kwaliteitsjournalistiek in print is iets anders dan kwaliteitsjournalistiek online. Voor een deel gelden natuurlijk dezelfde wetten. Kwaliteitsjournalisten zijn op zoek naar relevante verhalen die ze op een fantastische manier kunnen vertellen. Ze houden zich daarbij aan een paar algemene ethische en journalistieke principes. Ze plegen hoor en wederhoor, ze houden feit en mening van elkaar gescheiden, ze proberen het laatste nieuws het eerst te brengen, ze proberen de verschillende journalistieke genres juist toe te  passen. Hierin verschilt een krantenjournalist die zijn baan serieus neemt niet van zijn collega bij de televisie, de radio, of op het internet.

Maar wie wat beter kijkt naar de ambachtelijke uitoefening van het vak, ziet toch grote verschillen. De televisiejournalist vertelt zijn verhaal met beelden, de radioman of -vrouw heeft geluid nodig. De krantenjournalist moet een prachtig verhaal kunnen vertellen heeft daartoe alleen woorden tot zijn beschikking. Natuurlijk kan zijn stuk verlevendigd worden met een infographic of een foto, maar hij moet het hebben, in eerste instantie, van zijn pen.

De journalist die geen gebruik weet te maken van de specifieke eigenschappen van zijn medium, is geen knip voor zijn neus waard. En mijn stelling is dat de populariteit van de website van de NYT uitsluitend te danken is aan de kwaliteit van zijn print-journalisten. Die produceren vaak fantastische verhalen, die iedereen wel wil lezen. En omdat niet iedereen gemakkelijk toegang heeft tot de papieren editie, nemen we de nadelen van het scherm voor lief en lezen we tientallen, zo niet honderden regels door, verdeeld over verschillende pagina's, totdat onze ogen het begeven en we ons afvragen waar onze hoofdpijn vandaan komt.

Natuurlijk maakt de NYT ook prachtige online producties – maar die vormen een kleine minderheid op de site. Veruit het grootste deel is shovelware, schuif- en sleepjournalistiek. We hebben nog een mooi stukkie in de bak over een rare renovatie in Charlois (Rotterdam), komop, we pleuren dat zonder verdere bewerking online. De mensen lezen het toch wel. De enige concessie bij dit stuk aan het medium dat internet heet: de fotoshow die erbij is geplaatst. In de papieren krant stond vermoedelijk slechts één foto.

Een echt goede online redactie, die de beschikking heeft over de middelen van de New York Times, die zou dit anders hebben aangepakt. Die zou op zijn minst ook het archief zijn ingedoken om te laten zien hoe de buurt, de straat en het huis er vroeger uitzagen. Die zou een kaartje hebben geplaatst, om de locatie nader aan te duiden. Die zou verbinding hebben gelegd met verschillende open source databronnen om iets te kunnen melden over de sociale en economische structuur van stad en wijk. Die zou de journalist een opnameapparaat hebben meegegeven, zodat we de verbouwer zelf aan het woord kunnen horen, en in een filmpje wellicht zelfs bezig zien met zijn verbouwing.

't Is maar een voorbeeld, maar denk ik wel typerend voor de NYT. Het zegt veel over de reputatie van deze krant dat deze zich zulke slechte internetjournalistiek kan permitteren.

Hier is het nieuws – sterft, gij oude journalistieke organisaties

Werd door een artikeltje  in de Guardian geattendeerd op een essay van Clay Shirky, de Amerikaanse professor die twee van de beste boeken over digitale cultuur heeft geschreven die ik ken. Here comes everybody en zijn opvolger Cognitive Surplus hebben mij veel geleerd over de manier waarop het internet onze economie, onze maatschappij, cultuur en politieke besluitvorming beïnvloeden. Shirky is een optimist – wat aardig aansluit bij mijn eigen levensvisie – en daarom ziet hij de toekomst rooskleurig in. De massale informatie-uitwisseling en de samenwerking die mogelijk wordt gemaakt door het internet zijn  een instrument  voor emancipatie.

Onheilsprofeten die waarschuwen dat het einde van de wereld nadert, neem je iets minder serieus. Je raakt gewend aan hun pessimisme en je wordt er een beetje moe van.

Optimisten die het einde van de wereld aankondigen – daar kijk je van op. Shirky is geen Mayaanse doemvoorspeller, maar waarschuwt wel voor het einde van een tijdperk: dat van de grote, logge journalistieke instituten.

De grote journalistieke ondernemingen van deze wereld (van Rupert Murdoch's conglomeraat tot Bertelsmann, en in Nederland de Persgroep en de Telegraaf) zijn het resultaat van twee eeuwen optimalisatie van de journalistieke werkwijze. Die optimalisatie komt in feite neer op het eenmalig maken van een aantal fundamentele keuzes. Daarop wordt dan de dagelijkse journalistieke praktijk gebaseerd. Die keuzes zijn zo fundamenteel dat ze zelden of nooit ter discussie worden gesteld:

  • We maken dagelijks een krant, niet wekelijks een magazine. 
  • We publiceren op papier, we maken geen radio
  • We publiceren op broadsheet, niet op tabloid
  • Hooguit 10 procent van de ruimte op de voorpagina naar advertenties
  • We publiceren alleen werk van professionele journalisten

Bij de dagelijkse redactievergaderingen gaat het niet over deze keuzes; deze gaan over de actualiteit, en de beste invalshoeken om de actualiteit te omschrijven. Willen we een analyse of een reportage over de gevolgen van het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters? Moeten we de nieuwjaarsduik niet eens laten coveren door een sportredacteur voor een lekker satirisch stukkie? Wat voor foto plaatsen we bij deze reportage over Nederlandse trainers in Afghanistan? 

Omdat fundamentele keuzes niet dagelijks opnieuw worden gemaakt, zijn instituten per definitie conservatief. Ze blijven werken binnen de ooit vastgestelde kaders. Als deze kaders achterhaald blijken, kan het erg lang duren of zelfs onmogelijk blijken om de fundamentele vragen opnieuw beantwoord te krijgen.

De centrale vraag die Shirky opwerpt, is of deze journalistieke instituten in staat zijn om een goede oplossing te vinden voor de structurele journalistieke en bedrijfseconomische problemen van de laatste jaren. Die problemen zijn veroorzaakt door een serie van factoren, deels technologisch, deels sociaal, deels ook economisch van aard. Belangrijker dan de oorzaak is het effect: steeds teruglopende oplages en verkoopcijfers, adverteerders die verdwijnen, erosie van traditionele markten, toenemend wantrouwen bij het publiek jegens de journalistieke arbeid.

Shirky's duidelijke antwoord: nee, tenzij.

Nee, want nog steeds weigeren de meeste journalistieke instituties de ogen te openen voor het feit dat het publiek zijn informatie inmiddels uit tientallen andere bronnen haalt dan de traditionele journalistieke. Nee, omdat ook de meeste journalisten zelf liever als een blind paard doorjakkeren op het pad dat ze het beste kennen. Nee, omdat nog steeds de meeste nieuwsorganisaties denken dat ze met wat kleine aanpassingen hier en daar ook de digitale wereld kunnen veroveren. Het ijzersterke merk dat ze in twee eeuwen hebben opgebouwd, staat daar garant voor.

Tenzij – tenzij ze daadwerkelijk radicale oplossingen durven te omarmen. Oplossingen die de populariteit van sociale media erkennen. Oplossingen die de lezers serieus nemen en de journalisten van hun ivoren toren halen. Oplossingen die tegemoet komen aan de eisen van openheid en transparantie van de moderne netwerksamenleving.

Maar ja, zo maken we het cirkeltje netjes rond: radicaliteit binnen een instituut – dat is een contradictio in terminis. Vrij naar Henriëtte Ronald Holst ('Sterft, gij oude vormen en gedachten' – een regel uit haar vertaling van de Internationale) zou ik hier willen zeggen: Sterft, gij oude journalistieke organisaties!

Het oneigenlijke dilemma van journalistiek en commercie

Advertenties op telegraaf.nl

Werd getriggerd door een discussie die ik de afgelopen dagen voerde met een van mijn studenten in de Masteropleiding Journalistiek aan de universiteit van Groningen. Het ging over Search Engine Optimalization (SEO), ofwel het optimaliseren van je nieuwssite voor zoekmachines. Hoe kun je er als journalist ervoor zorgen dat je artikelen goed worden gevonden – dat is min of meer de centrale vraag die we tijdens deze discussie probeerden te beantwoorden.

De betreffende student, deelnemer aan de internationale opleiding, is een journalist in spe uit Oekraïne. Hij bestrijdt heftig de gedachte dat journalisten zich überhaupt iets gelegen moeten laten liggen aan zoekmachines. 'Als we dat doen', stelt hij, 'eindigen we ermee dat we allemaal dezelfde soort bloedeloze teksten maken'. SEO is in zijn optiek een functie van vorm en inhoud – zijn vrees is dat de journalist zowel de vorm (de koppen, de lijsten, de links) als de inhoud (de invalshoek, het onderwerp) ondergeschikt maakt aan de wens om zoveel mogelijk bezoekers te trekken.

Die vrees is niet helemaal onterecht. Een journalist die zich uitsluitend laat leiden door SEO, is een robot. Die kan zo aan de gang bij Demand Media. En toch is die angst ook weer overdreven, weet ik uit de praktijk. Bij de Volkskrant hadden we misschien gemakkelijk twee maal zoveel bezoekers kunnen trekken als we elke dag schreven over sex, het koningshuis, of – het allerbest – een combinatie van die twee onderwerpen. En toch deden we dat niet, omdat we wisten dat we daarmee de geloofwaardigheid van onze website zouden ondergraven. We maakten onze keuzes op een wijze die wij als de meest integere ervaarden: op journalistieke gronden.

Wat niet wil zeggen dat we ons niets gelegen lieten liggen aan commerciële overwegingen. Natuurlijk hadden we daar oog voor. Ons standpunt wordt goed verwoord door Alexander Pleijter en Arjan Dasselaar in hun Handboek Crossmediale Redactie. Volgens hen is SEO voor journalisten net zoiets is als een coverbeleid. Heb in mijn tijd als Hoofd Online bij de Volkskrant vaak genoeg discussies gevoerd met collega's over de vraag of journalisten zich iets gelegen moeten laten liggen aan de commerciële doelstellingen van hun uitgever. Uiteindelijk, voerde ik aan, liggen commerciële en journalistieke belangen minder ver uit elkaar dan vooral journalisten vaak willen doen geloven.

Uitgevers hebben belang bij de blijvende geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van hun merk en zijn er niet op uit om dat terwille van snel gewin te grabbel te gooien. Journalisten hebben belang bij een groot bereik: zij willen dat hun belangwekkende verhalen door een groot publiek worden gelezen. Daar ontmoeten het commerciële en journalistieke belang elkaar.

Eigenlijk wordt hetzelfde beweerd door Robert Niles op Online Journalism Review. Efficiency could kill your business, is zijn stelling. Elke commerciële partij dient verder te kijken dan wat er volgende week of volgende maand onder de streep overblijft aan winst. Wie de korte termijn maximaliseert, loopt op de lange termijn grote risico's. Dit is de reden dat vooruitstrevende ondernemingen voldoende reserveren voor Onderzoek en Ontwikkeling, goede dienstverlening aan klanten, of zelfs charitatieve doelen steunen. Zij weten dat hun overlevingskans op lange termijn toeneemt als niet alleen zij, maar ook de samenleving waarin zij opereren, gezond zijn.

Mijn Oekraïense student is uit het goede journalistieke hout gesneden. Hopelijk komt hij te werken bij een uitgever die oog heeft voor de lange termijn.