Sociale journalistiek is meer dan het toestaan van reacties

1st June Portuguese Anti-Troika DemonstrationHet is alweer jaren geleden dat ik met de toenmalige collega’s van de Volkskrant discussies voerde over user generated content. Het ging over de noodzaak dat de journalistiek uit zijn ivoren toren kwam, dat er meer echt werd geluisterd naar ons publiek, dat we ons publiek daadwerkelijk een stem gingen geven in het maatschappelijke debat.

De rol van de journalist, zo betoogde ik, verandert van zender (het uitzenden van informatie) naar facilitator van het publieke discours. Ik won er wat zieltjes mee, we startten met het Volkskrantblog, maar het bleef al met al een tamelijk oppervlakkige bedoening. Een belangrijk deel van de oorzaak zat hem in het feit dat de redactie het grotendeels liet afweten in die prachtige infrastructuur die we hadden gebouwd. En ik begreep dat heel goed, want ons publiek bestond, een uitzondering daargelaten, uit querulanten, intriganten, zeurpieten en complotdenkers. Niet het niveau in ieder geval waarop je hoopt als je aan zo’n initiatief begint – hoe arrogant wellicht ook gedacht.

De meeste journalistieke organisaties beperken hun directe bemoeienis met het publiek tegenwoordig tot het bijhouden van een Facebook-pagina en het schoorvoetend toelaten van reacties onder hun artikelen. Echte interactie tussen redacties en hun lezers/kijkers/luisteraars is er nauwelijks. Voor zover het publiek een rol heeft gekregen in de journalistieke productie, is het als dankbaar onderwerp voor straatinterviewtjes, waarbij de mensen wat in een microfoon mogen schreeuwen waarna iedereen weer overgaat tot de orde van de dag.

Jeff Jarvis, professor journalistiek aan CUNY (de universiteit van New York) en befaamd omdat hij als eerste in de wereld de master Entrepreneurial Journalism opzette (iets waarmee Jeroen Smit nu ook aan de RUG begonnen is), publiceerde deze week plannen om een nieuwe master te beginnen in wat hij Social Journalism noemde. Centrale gedachte: de journalistiek verandert van producent van inhoud voor de massa’s naar een verlener van diensten aan individuen en gemeenschappen. Inhoud is opvulling, diensten kunnen dingen in beweging zetten, betoogt hij.

De sociale journalistiek die we tot nog toe plegen (die dus waarbij we volstaan met een FB pagina) verandert feitelijk niets aan de wijze waarop we de wereld verbeelden. De journalist neemt zijn eigen productie als uitgangspunt, en maakt deze productie hooguit iets opener, maar tegelijkertijd ook iets minder betrouwbaar, aldus Jarvis. Het uitgangspunt moet voortaan de gemeenschap zijn die we willen bedienen, haar behoeften en noden. Soms zijn dat behoeften die we kennen: de behoefte aan informatie. Maar soms kan dat ook onderwijs zijn, of het delen van data of gereedschappen, of actie om de gemeenschap beter te organiseren.

Het klint allemaal erg mooi, maar ik blijf zitten met de vraag waarom dit specifiek een journalistieke taak is. Het wordt mij niet duidelijk waarom de journalist zich zou moeten ontwikkelen tot een opbouwwerker of een gemeenschapsactivist; is een journalist niet in eerste instantie vooral een informatiemakelaar?

Kortom: ik denk dat Jarvis voor een groot deel gelijk heeft; maar ik haak af waar hij lijkt te pleiten voor een activistisch soort journalistiek, die kennelijk ook impliceert dat we maatschappelijke en politieke keuzes maken.

Creative Commons LicenseFoto Pedro Ribeiro Simões via Compfight

De Correspondent is oude wijn in nieuwe zakken

Voorpagina De CorrespondentMooi initiatief van Rob Wijnberg, ex-chef van NRC-Next, om een nieuw journalistiek platform op te richten. Toch heb ik mij niet ingeschreven voor De Correspondent. Zestig euro kan ik nog wel missen; en nieuwe journalistiek, wat Wijnberg beweert te gaan bedrijven, verdient alle steun.

De Nieuwe Pers sponsorde ik vorig jaar van ganser harte, en ik zou het onmiddellijk weer doen mocht het nodig zijn. Terzijde: ze zijn nu al meer dan een maand aan het produceren, en ik heb nog geen letter kunnen lezen. Later vandaag komt hun website in de lucht, heb ik begrepen, maar als fanatiek Apple-hater begrijp ik eigenlijk niet waarom ze eerst een iPhone/iPad-app hebben gemaakt, en daarna pas over Android zijn gaan denken – dat nota bene een groter marktaandeel heeft!

Waarom voelt het nou zo anders bij De Correspondent? Deels is het de fanfare waarmee het product in de markt wordt gezet. Een hele stoet aan notabelen is ingeschakeld, wat Wijnberg meteen een plek in De Wereld Draait Door opleverde. Prima hoor, het is hem hartelijks gegund, maar ik vind het wat unfair tegenover De Nieuwe Pers die heel wat kariger werd bedeeld met gratis reclame. Het inschakelen van al deze bekende Nederlanders is bovendien enigszins misleidend. Ik kan me ten minste niet voorstellen dat Arnon Grunberg of Femke Halsema, hoe respectabel ook, regelmatig het soort diepgravende journalistiek bedrijven waarmee Wijnberg groot wil worden.

Wat mij echter veel meer dwars zit is het gat tussen pretentie en praktijk.

Pretentie: dagelijkse productie, geen nieuws, maar vooral uitleg en duiding, door uitgesproken correspondenten. Uiteindelijk gaat het erom ‘diepere inzichten te bieden’. Voor zestig euro per jaar mag je niet meepraten over de journalistieke inhoud, maar krijg je wel medezeggenschap over een deel van het rendement.

Insinuatie die hierachter schuil gaat: bij de traditionele media wordt te weinig aan uitleg en duiding gedaan. Er worden geen diepere inzichten geboden. De traditionele media drijven op hypes. En ze stoppen een hoop dode bomen door de brievenbus en zijn dus niet mee in de moderne tijd.

Die insinuatie vind ik unfair. Er is genoeg kritiek te leveren op het innovatiebeleid van NRC en de Volkskrant, en dat heb ik op deze plek al vaak gedaan. Maar ik heb nooit beweerd dat hun journalistiek niet deugt. Integendeel, dit zijn wat mij betreft nog steeds kwaliteitskranten die tot het beste behoren wat de Nederlandse journalistiek te bieden heeft.

Als De Correspondent werkelijk gebruik gaat maken van alle journalistieke mogelijkheden die het internet biedt – ja, dan ben ik om. Maar van die plannen zie ik dan weer bitter weinig terug. Datajournalistiek, crossmedialiteit, user generated content, journalistiek gebruik van sociale media – grote gaten die de Volkskrant en NRC laten liggen, en waar De Correspondent zo in zou kunnen stappen. Zouden ze dat gat vullen, dan mag je wat mij betreft spreken over echte vernieuwing.

In plaats daarvan: meer achtergrond, meer duiding, meer context. Meer van hetzelfde dus. Oude wijn in nieuwe zakken.

En dan: wie enig zicht heeft op de veranderingen in de manieren waarop consumenten met nieuws en informatie omgaan, weet dat consumenten niet meer trouw zijn aan een nieuwsmerk. Ze maken dagelijks andere keuzes en zijn in die zin veel wispelturiger geworden. Ik kan een liefhebber zijn van het kunstprogramma Podium en het kitschprogramma RTL-Boulevard. Ik kan ’s ochtends naar Radio 4 luisteren, en ’s middags naar 538. Maakt me niks uit. Ik ga voor programma’s die ik mooi vind, en ik wil lezen wat mij boeit. Dat kan net zo goed een verhaal zijn in Trouw als in de Amersfoortse Courant of de Volkskrant. Of De Correspondent.

Dwing mij niet om 60 euro neer te leggen voor een massaproduct. Terwijl het ook zo anders kan. Bij De Nieuwe Pers kan ik kiezen welke journalisten ik interessant vind. Elinea biedt mij de mogelijkheid om te abonneren op losse rubrieken of journalisten van alle meewerkende uitgevers.

Wat ik zei: De Correspondent is hetzelfde garen op een ander klosje.

Meer variatie gewenst: op tijdstip, op type verhaal, op apparaat

PassengersDe afgelopen weken nogal druk geweest met de voorbereiding en het geven van een groot aantal trainingen, van Middelburg tot Groningen. Een van die trainingen handelt over responsive web design; een nerdy term voor wat niet meer is dan een techniek om rekening te houden met het apparaat waarop je website wordt bekeken. Bezoekers die met een mobiel je site proberen te bekijken, hebben een andere gebruikers-interface nodig dan wanneer ze naar een breedbeeldscherm zitten te staren. Wel of geen muis, wel of geen besturing met behulp van je vingers, wel of geen toetsenbord om een formulier op in te vullen – het maakt allemaal nogal verschil.

Nu lijkt dit allemaal vreselijk voor de hand te liggen – natuurlijk probeer je je publiek zo goed mogelijk van dienst te zijn. Maar de vraag die wel bij me opkwam is waarom dit voor techneuten, designers, maar ook voor de marketeers van grootwinkelbedrijven zo voor de hand ligt, terwijl de uitgevers en de journalisten het hele concept nog zo ongeveer moeten ontdekken.

Klein voorbeeldje: een van de toepassingen die ik met grote regelmaat gebruik, is die van Appie. Ja ik weet het, noem me burgerlijk, maar ik vind het een heerlijk ding. Ik zit op mijn gemak op een groot scherm in mijn huiskamer de beste recepten uit te zoeken uit een database van ettelijke tienduizenden, klik de maaltijden aan die me bevallen, voeg ze toe aan mijn boodschappenlijst, synchroniseer met de cloud. Terwijl ik vervolgens naar Albert Heijn kuier, haal ik mijn mobiel uit mijn zak, haal mijn lijstje op, en zet het op loopvolgorde voor de vestiging van Albert Heijn in mijn buurt.

Geweldig!

Of die mooie dienst van Directlease, die mij de goedkoopste tankstations in mijn buurt toont; of die van FourSquare of Tripadvisor, die me vertellen waar ik het lekkerste kan eten… Enfin, de lijst is natuurlijk eindeloos.

Maar wat wel opvalt: tussen al die mooie apps zit er geen enkele die je als journalistiek zou kunnen aanmerken. Het lijkt erop alsof de journalistiek nog helemaal niet door heeft dat wie in de rij staat voor de check-in-balie genoeg heeft aan een teletekst-achtige dienst op zijn mobiel; vervolgens in de wachtruimte op zijn tablet het grote nieuwsverhaal wil lezen; en als hij op de plaats van bestemming is aangekomen, rustig achter zijn desktop gaat zitten om andere aspecten van het verhaal tot zich te nemen of te participeren in de publieke discussie.

Op verschillende momenten van de dag heeft het publiek toegang tot verschillende apparaten, en heeft het publiek andere behoeften. Maar nog steeds maakt het merendeel van de uitgevers een one size fits all product. Natuurlijk hebben ze hun mobiele apps, en veranderen ze wat aan de vormgeving; maar de inhoud is niet anders. De inhoud is nog steeds dezelfde.

Er is geen nieuwsapp van een traditionele uitgever die in de gaten houd waar ik mij bevindt en mij dan op de hoogte brengt van wat zich in mijn directe omgeving heeft afgespeeld. En het hoeft niet alleen over nieuws te gaan. Dezer dagen verblijf ik in Groningen – ik zou het eigenlijk wel prettig vinden als mijn krant mij automatisch op de hoogte brengt van de culturele agenda in de stad, zodat ik dat niet zelf hoef  op te zoeken. Of waar zich de beste restaurantjes in mijn buurt zich bevinden.

Dat is mijn grote wens voor volgend jaar: dat er een Nederlandse uitgever opstaat die zich realiseert dat het verlenen van diensten aan je eigen publiek de belangrijkste reden van je bestaan is. Die weet dat hij veel meer kan kapitaliseren op de waarde van zijn merk en op het vertrouwen dat zijn publiek in dat merk heeft. En die ook doorkrijgt dat dat kapitaliseren letterlijk is bedoeld: dat je er geld mee kunt verdienen.

Foto:  Dani Sardà i Lizaran via Compfight

Journalisten moeten zelf commercieel leren denken

Dat redactionele manifest, waarover ik het in mijn vorige bericht had – als we duidelijk kunnen maken waarom we het nodig hebben, wordt het wellicht ook iets eenvoudiger om het eens te worden over de inhoud ervan.

Ter herinnering: het gaat er mij om dat de Nederlandse journalistiek ingedeeld kan worden in twee groepen: 'vernieuwers' en 'afwachters'. Tussen deze twee groepen gaapt een culturele afgrond.

De vernieuwers pleiten voor een veel actievere en snellere integratie van nieuwe journalistieke technieken en publicatievormen dan nu gebeurt. Ze willen profiteren van het feit dat hun publiek langs steeds meer andere kanalen het nieuws tot zich neemt, steeds minder trouw is aan de traditionele nieuwsmerken, en steeds meer op zoek is naar informatie die hun bereikt op het moment dat het hun uitkomt. Een handzame en wetenschappelijk verantwoorde samenvatting van deze ontwikkelingen vind je bij Nieman.

De afwachters vinden dat we met snelle innovatie een te groot risico lopen. Er wordt nog steeds veel geld verdiend met print. De huidige, traditionele consumenten raken van je vervreemd als je ze niet meer voldoende bedient met je papieren product. En digitale vernieuwing heeft zich in commercieel opzicht nog niet of nauwelijks bewezen, vinden ze.

Die kloof is naar mijn idee niet goed voor de journalistiek als ambacht, en ook niet goed voor de beroepsgroep als geheel. Het leidt ertoe dat de discussie over de journalistiek wordt gevoerd in twee kampen in plaats van in de beroepsgroep als geheel.

Over fundamentele, inhoudelijke journalistieke waarden bestaat in kringen van journalisten weinig discussie. De grote meerderheid van de Nederlandse vakbroeders en -zusters heeft het gezag van de Raad voor de Journalistiek geaccepteerd, en gebruikt de Leidraad  (pdf) als handleiding voor het eigen professionele handelen. Ik stel me zo voor dat we zouden moeten streven naar een gelijksoortige consensus over de niet zozeer de inhoud van het journalistieke ambacht, als wel over de organisatie daarvan. Daarom heb ik het ook niet over een 'journalistiek' maar een 'redactioneel' manifest. Het moet gaan over de manier waarop ons mooie vak in de toekomst kunnen blijven bedrijven op een economisch verstandige en journalistiek verantwoorde manier.

Als ik lees dat Newsweek wil overgaan op volledig digitale publicatie, en verneem van de onzekerheid over de toekomst van de Guardian, op papier en digitaal – dan denk ik dat het tijd wordt dat journalisten zich actiever gaan bemoeien met de manier waarop hun vak wordt georganiseerd. We moeten dat niet overlaten aan de uitgevers. Met alle respect voor dat nobele vak – uitgevers hebben voornamelijk verstand van geld verdienen, en niet zozeer van journalistiek. Journalisten moeten meer gaan nadenken over de toekomst van hun eigen vak.

Dat is de ratio achter mijn pleidooi voor een nieuw redactioneel manifest. Daarom is zo'n leidraad net zo hard nodig als die van de Raad voor de Journalistiek.

Pleidooi voor redactioneel manifest

Oude redacties zijn ouderwets

Toen ik in 2003 de overstap maakte van het correspondentschap in Brussel naar de internetafdeling van de Volkskrant, waarvan ik de chef mocht worden, keken veel collega's mij verbaasd aan. Ze vonden het een degradatie – er waren zoveel leukere en journalistiek prestigieuzere posten te bemachtigen.

Mijn promotie in 2007 tot hoofd van de Online Uitgeverij, de innovatie-afdeling van de Volkskrant, maakte evenmin indruk. Integendeel, veel mensen zagen me als een uitvreter, die zich in de zandbak aan het vermaken was met nieuwe media als speelgoed, terwijl zij hard doorsappelden om de krant te vullen. Ik heb me in de jaren daarna met mijn pleidooien voor meer innovatie, meer journalistiek experimenteren, en grotere betrokkenheid van ons publiek, niet populairder gemaakt.

Het is omwille van die ervaringen dat ik tot de opvatting ben gekomen dat de meeste journalisten uitermate conservatief zijn. Ze zitten voor het overgrote deel gevangen in de routine van hun werk, het schrijven naar de deadline (eenmaal per dag), en het streven om met een mooi geschreven reportage of een spattend nieuwsbericht op de voorpagina van de papieren krant terecht te komen.

Dat het vak aan het veranderen was, wilden de meesten nog wel inzien. Maar tegelijk was dat voor hen geen stimulans om zelf mee te veranderen. Op een enkeling na, wilden de meesten niet aan het bloggen slaan; en zij die het wel deden lieten zich uit het veld slaan door het trolgedrag van sommige vaste bezoekers van vk.nl. Hoe je lezers zou kunnen betrekken bij het verbeteren van het journalistieke product, hoe je sociale media inzet om je verhaal verder te verspreiden, en hoe het gebruik van multimedia helpt om je verhaal overtuigender te vertellen – slechts een minderheid interesseerde zich hiervoor. Ik denk dat van de 200 man op de redactie, er uiteindelijk niet meer dan 30 waren die daadwerkelijk wilden meehelpen om de journalistieke veranderingen in de wereld te introduceren bij de Volkskrant.

Aanleiding voor het ophalen van deze herinneringen is een reactie die Jeroen Smit achterliet bij mijn vorige post over het redactiemodel van de Nieuwe Pers. Volgens Smit moeten merken als Telegraaf en NRC snel inspelen op de tendens dat hun journalistieke coryfeeën steeds meer zelfstandige merken aan het worden zijn. Ik ben het daarmee helemaal eens.

Nieuwkomers in het vakgebied hebben dat ook door. De nieuwe journalisten, de mensen die net afgestudeerd zijn en een niche zoeken in de journalistieke markt, belichamen de toekomst. Zij hebben veel beter inzicht in de manieren waarop het publiek met het nieuws omgaat, ze weten hoe ze nieuwe journalistieke technieken moeten inzetten om het verhaal te vertellen, en ze denken na over de 'conversatie' die je als journalist met je publiek zou moeten aangaan via sociale media als Facebook en Twitter.

Het probleem is alleen dat  het nog niet zal meevallen om de redactionele terughoudendheid aan te pakken. Alle objectieve aanwijzingen ten spijt, geloven veel redacteuren in vaste dienst dat het hun tijd wel zal duren. Zij denken dat de vaardigheden en het talent waarmee ze tot de top van de vaderlandse journalistiek waren gekomen hun overeind zal houden totdat ze met pensioen zijn.

En de pest is: misschien hebben ze daarin nog wel gelijk ook. Krantenuitgevers (zo mogelijk nog behoudender dan redacties) houden vast aan hun traditionele verdienmodellen; en als ze noodgedwongen moeten reorganiseren, kijken ze eerder naar redactionele omvang dan naar mogelijke kostenbesparingen door radicale innovaties (tablets, iemand?). Zo beschouwd zal het redactionele conservatisme vanzelf uitsterven, als een vast redactioneel dienstverband echt niet meer bestaat.

Moeten we dus maar afwachten en de tijd zijn loop laten hebben? Dat zou dom zijn – want hoeveel kapitaal verspelen de gevestigde merken als NRC en Telegraaf dan wel niet, en hoeveel journalistieke en commerciële kansen zouden we dan laten lopen?

Wat we eigenlijk nodig hebben, is een nieuwe journalistieke consensus zoals die nu bestaat over ethische waarden als streven naar onpartijdigheid, hoor en wederhoor, onafhankelijkheid. Zo zouden we ook een redactioneel manifest kunnen gebruiken. Een manifest:

  • waarin we de journalistiek opnieuw definiëren, maar nu volgens moderne inzichten.
  • dat erkent dat de verhouding tussen de journalist en zijn publiek een andere is geworden.
  • dat inziet dat met moderne middelen veel spannender verhalen verteld kunnen worden.
  • dat streeft naar snellere acceptatie van nieuwe distributievormen en -platforms.
  • dat voorstellen doet over de organisatie van de journalistiek.

Toen ik deze post aan het voorbereiden was, draaide mijn Spotify-radiostation (Red Hot Chili Peppers als startband)   'My Generation' van The Who. Nu ik deze laatste zinnen tik, hoor ik 'Killing in the Name of' van Rage Against the Machine. Twee songs, decennia van elkaar gescheiden, maar die wel allebei de gevestigde orde schokten. Dat kan geen toeval zijn.

(c) foto

Nieuwe Pers, nieuwe redactie, nieuwe journalistiek

Uit een mislukking ontstaan soms de mooiste nieuwe initiatieven. Vandaag werd bekend dat De Nieuwe Pers (opvolger van het ter ziele gegane gratis dagblad De Pers) met een voor Nederland compleet nieuw redactiemodel van start gaat. Er komen geen redacteuren in vaste dienst. Individuele journalisten schrijven De Nieuwe Pers vol – en lezers kunnen een abonnement nemen op hun favoriete auteurs. Een schoolvoorbeeld van het nieuwe denken in de journalistiek, dat hopelijk op bredere schaal navolging krijgt.

Waarom is deze structuur een goed idee? Omdat het nodig is dat de journalistieke beroepsgroep stevig door elkaar wordt geschud. De journalistiek is een vakgebied waarin de veranderingen snel gaan – te snel voor de meeste vakbroeders, die van de weeromstuit in hun schulp kruipen en liever zo weinig mogelijk kennis nemen van wat de nieuwe media vermogen. Journalisten zijn conservatief – de meesten snappen de meerwaarde niet van Twitter en Facebook, het werken voor de website beschouwen ze als beneden hun stand, en het contact houden met je eigen publiek via de sociale media is hun een gruwel.

Het model van De Nieuwe Pers is niets voor die oude garde, maar juist wel voor een gelukkig snel toenemend aantal moderne journalisten. Jan-Jaap Heij, hoofdredacteur, stelt dat sommige journalisten meer volgers hebben op Twitter dan hun krant abonnees heeft. Het zijn deze journalisten waarop De Nieuwe Pers een beroep wil doen. Het zijn de types die al lang hebben begrepen dat je je publiek veel breder (en beter) bedient als je er bent voor je lezers en kijkers op de momenten die ertoe doen. Deze journalisten zijn zelf 'merknamen' geworden – en dat is een trend die volgens Heij alleen maar zal toenemen. Ik denk dat hij gelijk heeft.

De rechtbankverslaggever kan het zich niet permitteren te wachten tot het zakken van de krant voordat hij zijn bericht de wereld in slingert – nee, heet van de naald bericht hij op Twitter wat de advocaat zegt, en hoe de Officier van Justitie repliceert. En de Haagse correspondent meldt niet alleen wat hij op de officiële persconferenties hoort, hij meldt ook de laatste geruchten en houdt zijn geïnteresseerd publiek voortdurend op de hoogte van het laatste nieuws. Heij en zijn mede-initiatiefnemer, uitgever Ben Rogmans, zullen in staat blijken om hun collega's en medewerkers te selecteren op kwaliteit – bij hen geen vastgeroeste oudgedienden, maar collega's die met hun tijd zijn meegegaan en weten hoe je moderne journalistiek bedrijft.

Ik heb eigenlijk maar een enkele twijfel bij het model dat Heij en Rogmans proberen in te voeren. Ik ben zelf als journalist opgegroeid in een tijd dat de journalistieke 'identiteit' van je werkgever een grote rol speelde – en nog steeds zijn de traditionele nieuwsmerken in Nederland ijzersterk. De identiteit van NRC is compleet anders dan die van de Telegraaf. Wie bij RTL in dienst komt, zal niet zo snel voor de VARA willen werken. Die identiteit beïnvloedt zowel redacties als publiek. Als er geen vaste redactie meer is, en alleen 'kwaliteit' kenmerkend moet zijn voor De Nieuwe Pers – krijgt deze publicatie dan wel kans een eigen identiteit op te bouwen?

Het kan best zijn dat deze identiteit, de identificatie met het merk en alle waarden waar dit merk voor staat, al lang niet meer zo belangrijk zijn. Als dat zo is, is dat ook geen probleem voor De Nieuwe Pers. Maar zo niet – dan zouden Heij en Rogmans er verstandig aan doen aan dit probleem nog een enkele gedachte te wijden.

Weblog als journalistiek gesprek

Reis zometeen af om op de Hogeschool Utrecht een gastles te geven over journalistiek bloggen. Kreeg vorige week een mailtje waarin me werd gevraagd om specifiek in te gaan (onder andere) op de vraag hoe je met je blog reacties kunt genereren. Ook zou ik iets moeten vertellen over de toekomst van het journalistiek bloggen.

Ik ben bang dat ik meteen van mijn opdracht ga afwijken. De belangrijkste boodschap die ik de studenten wil meegeven, is dat het weblog slechts een van de instrumenten is die een journalist tot zijn beschikking heeft om reacties van zijn publiek uit te lokken.

Dat het journalistieke ambacht verandert, behoeft nauwelijks betoog. Journalistiek is een conversatie geworden, zeg ik met Henk Blanken en vele anderen. Als dat uitgangspunt klopt, dan zet je als journalist alle middelen in om die conversatie te faciliteren. Het blog is er daar een van, en zelfs een belangrijke, maar kan nooit het enige instrument zijn om in gesprek te raken met je lezers en kijkers. Het punt is namelijk dat je weblog te veel een 'egodocument' is. Natuurlijk kun je reacties uitlokken, maar dan nog: de reageerders voelen zich 'gast' op jouw pagina. Dat maakt een gelijkwaardige discussie bij voorbaat al lastig.

De journalistiek kan wat dat betreft wel iets leren van de marketingdeskundigen die zeggen dat je niet moet wachten tot het publiek naar jou komt, maar dat jij moet gaan naar waar je publiek zich bevindt. Je verplaatst de discussie dus naar neutraal terrein, waar het speelveld volledig gelijkwaardig is.

Vertaald naar blogtermen: je kunt een fantastische post produceren, maar als je vervolgens verzuimt om je lezers op te zoeken en ze te vertellen dat er iets leuks en/of leerzaams te lezen valt, dan schiet je alsnog naast het doel. Nou zijn er tal van technische middelen in te zetten om deze reclame te verzorgen: je kunt nieuwsbrieven verzenden, of gebruik maken van rss-feeds – maar interessanter is het natuurlijk om te proberen om je nieuwe post een deel te laten zijn van de conversatie die je lezers van nature al hebben. Anders gezegd: als jouw onderwerp de gezondheidszorg is, en je weet dat de experts op jouw terrein zich verzamelen in groepen op LinkedIn (inlog vereist), zorg dan dat je een factor bent in hun discussies.

Dat doe je natuurlijk niet door alleen na een nieuw bericht of een nieuwe post simpelweg een linkje te dumpen in hun nieuwsgroepen en fora. Dat riekt niet alleen naar zelfbevlekking en schaamteloze promotie, dat ís het ook. Je praat eigenlijk continu mee. Als journalist doe je continu nieuwe kennis op, door gesprekken die je voert of persberichten die je leest. Het grootste deel van die kennis is achtergrondinformatie, die je in je brein opslaat voor eventueel later gebruik. Dat is geen informatie die je meteen moet delen met het algemene publiek. Maar het kan wel interessante input zijn voor de permanente conversatie die zich op dat forum van experts afspeelt.

LinkedIn is maar een voorbeeld – het kan ook Twitter, Facebook, Pinterest, Quora of ander forum zijn. Je blog en je nieuwsplatform zijn zo beschouwd je thuisbasis – dat waarnaar je kunt verwijzen, waar je dossier staat, waar je portfolio zich bevindt. Maar verwacht niet dat je je journalistieke conversatie voornamelijk daar voert. Het gesprek met je lezers en kijkers ga je aan op hún termen, niet de jouwe. De reclame die je op die manier maakt voor je eigen post of bericht is dan niet expliciet (kijk eens welk fantastisch nieuw inzicht ik met jullie deel) maar impliciet. Je deelt je kennis en je inzichten vrijelijk met de gemeenschap – die kan er haar voordeel mee doen, en jij als journalist bouwt er je reputatie mee op.

Wie als journalist hieraan niet meedoet, is als een timmerman die weigert een hamer te gebruiken. Als jouw enige journalistieke genre het nieuwsbericht is, met eventueel een reportage of interview erbij, dan gebruik je een schroevendraaier om een spijker in te slaan. Niet handig!

Het printproduct is de bank waaruit je vernieuwing financiert

Mijn vermoeden dat kranten hun papieren product radicaal duurder moeten maken willen ze overleven, wordt ondersteund door een recent onderzoek van adviesbureau Simon Kucher (PDF-samenvatting).

Twee conclusies springen eruit: het print-product dat je nu nog hebt, is niet je toekomst, maar de bank waaruit je vernieuwing kunt financieren.

En: krantenuitgevers moeten leren van de prijsstrategieën van AOL en Kodak. Beide opereerden in relatief traditionele markten (AOL bood inbelverbindingen aan op internet, Kodak analoge filmrolletjes) – maar hanteerden radicaal verschillende prijsstrategieën. AOL hield zijn inbelprijzen stabiel of verhoogde ze zelfs, en financierde daarmee uiteindelijk zijn nieuwe beleid om te investeren in content en online vernieuwing (TechCrunch, Huffington Post). Kodak daarentegen verlaagde zijn prijzen in de hoop het op die manier zo lang mogelijk te kunnen uithouden in de slinkende markt.

Welnu AOL overleefde, Kodak ging begin dit jaar failliet.

Uit het onderzoek van Simon Kucher blijkt dat de papieren krant een hoge mate van prijs-inelasticiteit geniet. Dat betekent dat prijsverhogingen of -verlagingen weinig effect hebben op de verkoop van de krant. Daaraan zit natuurlijk wel een grens; als NRC zou besluiten om zijn verkoopprijs te verviervoudigen, zou dat waarschijnlijk de papieren verkoop negatief beïnvloeden. Maar een verhoging van 10 of 15 procent (een praktijk overigens die al decennia door de meeste krantenuitgevers wordt gevoerd) maakt betrekkelijk weinig uit.

Terzijde: ik zou het interessant vinden om te weten of de prijs-inelasticiteit voor alle titels dezelfde is. Kan me voorstellen dat kranten met een 'goedkoop' imago eerder last hebben van prijsverhogingen dan 'kwaliteitskranten'.

Een papieren prijsverhoging vergemakkelijkt de noodzakelijke transitie die kranten moeten maken naar digital publishing. Het maakt de onvermijdelijke overgang naar de verkoop van nieuwe producten en diensten mogelijk. Een papieren krant, is mijn overtuiging, zal geen massaproduct meer zijn, maar een elitedienst waarin je de luxeverhalen vindt die zich minder goed lenen voor een digitale vertaling.

Fucked-up journalistiek bij breaking news

Een van de mooiste maar ook moeilijkste aspecten van de journalistiek is de omgang met nieuws dat zich ontwikkelt. Zeker bij grote nieuwsfeiten (aanslagen, gijzelingen, tsunami's, kabinetscrises) is de honger van het publiek naar nieuwe berichtgeving onverzadigbaar. Grote groepen journalisten konden zich vroeger nog aan dit probleem onttrekken: mensen die bij een krant werkten konden achterover leunend wachten, rustig hun bronnen checkend en hun ogen de kost gevend, totdat de deadline naderde en de verhalen moesten worden ingeleverd. Ze konden het nieuws presenteren als een tussenstand. Uit die tijd stamt het journalistieke cliché: 'Bij het sluiten van deze editie…'

Vooral collega's die bij persbureaus en radio werkten, hadden altijd al te maken met de afweging tussen snelheid en accuratesse. En ook dagbladders – als zij ten minste ook schrijven voor internet – en pure online journalisten moeten zich nu continu de vraag stellen: 'wat presenteer ik wanneer als vaststaand feit?' Op hoeveel bronnen wacht ik voordat ik definitief kan melden dat Yasser Arafat dood is? Dat de EU-top is mislukt? Dat Obama een nederlaag heeft geleden bij het Hooggerechtshof?

Nieuws verspreidt zich sneller dan ooit tevoren. Fouten dus ook. Ik denk dat je van serieuze media mag verwachten dat ze hun live berichtgeving iets omzichtiger presenteren dan ze gewend zijn – uitzondering: die nieuwsfeiten die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voorbeeld: je houdt een liveblog bij vanuit de rechtszaal waar de hoofdverdachte zojuist tot twaalf jaar cel is veroordeeld. Nog een voorbeeld: je bent getuige van het winnende doelpunt van het Nederlands elftal in de WK-finale.

Maar in veel gevallen zul je minder zeker zijn van je zaak. Bijvoorbeeld als je niet kunt controleren of Yasser Arafat werkelijk is overleden. 

Of als je nieuwskop afhankelijk is van je eigen interpretatie: is die EU-top wel mislukt? En vanuit wiens perspectief dan?

Of als het nieuwsfeit veel te ingewikkeld is om in een oogopslag te begrijpen: de uitspraak van het Amerikaanse hooggerechtshof over Obamacare.

In die gevallen past terughoudendheid, en het delen van twijfel. Het nieuws ontwikkelt zich, en er is helemaal niets op tegen om juist die ontwikkeling te verslaan – in plaats van vooruit te lopen op een conclusie. Journalistiekprofessor Jeff Jarvis noemt dat 'procesjournalistiek' – en dat verdient verre de voorkeur boven 'fucked-up' journalistiek.

Evenwichtskunstje bij journalistieke opleidingen

Net de mooiste drie weken van het jaar achter de rug – nou ja, in ieder geval in mijn betrekking als docent internetjournalistiek op de universiteit van Groningen. Gedurende drie weken in juni mag ik masterstudenten, die aan het eind van hun praktijkopleiding zitten, begeleiden om samen een nieuwssite te maken. Het resultaat kunt u hier bewonderen.

Weinig is leuker dan het overbrengen van je passie voor het vak aan een nieuwe generatie – en zeker als je merkt dat de vonk overslaat. Dianne bijvoorbeeld (ik verzin de namen hier maar even), die (voorlopig?) van haar twijfel is genezen om journalist te worden en opnieuw is gegrepen door ons mooie ambacht. Antoinette, zo onzeker, maar ook zo getalenteerd; en Michal, zo betrokken dat-ie vooral moet leren zichzelf in toom te houden. Ik ga ze missen, allemaal, en met belangstelling volgen.

Maar drie weken intensief optrekken met toekomstige vakgenoten doet wel opnieuw de vraag rijzen of de scholen voor journalistiek voldoende toegerust zijn om een nieuwe generatie journalisten op te leiden. Ik werd hierover vorige week gebeld door een collega van Villamedia, die aan het inventariseren is hoe de verschillende opleidingen met nieuwe media omgaan. En het onderwerp wordt ook in het buitenland steeds urgenter.

De vraag lijkt me terecht of Dianne, Michal en Antoinette, als ze over een half jaar of zo hun diploma ontvangen, optimaal toegerust op de niet erg florissante arbeidsmarkt voor journalisten komen. In Groningen proberen we studenten meer mee te geven dan alleen de stevige theoretische basis die je van een universitair opgeleide journalist mag verwachten. We confronteren hen ook met een zo realistisch mogelijk gesimuleerde praktijk. Het doel is om de overgang tussen school en stage, en later tussen stage en werk, zo naadloos mogelijk te maken. Dat doen we blijkbaar niet slecht – we behoren bij de best beoordeelde masteropleidingen in Nederland.

Tegen de collega van Villamedia zei ik dat de kunst voor elke opleiding is om te balanceren tussen de praktijk van nu en de praktijk van over vijf jaar. Afgestudeerde studenten moeten moeiteloos mee kunnen lopen op elke redactie, maar van hen mag nog iets meer geëist worden: dat ze ook nieuwe ontwikkelingen een plek kunnen geven in het beroepspraktijk. Ze moeten niet te ver voor de troepen uitlopen, maar als ze merken dat in hun werkkring de sociale media nog nauwelijks gebruikt worden, mag van hen wel worden verwacht dat ze laten zien hoe nuttig Twitter kan zijn, of welke mooie online producties er allemaal mogelijk zijn met een tool als Storify.

Deze evenwichtskunstenarij wordt nog moeilijker gemaakt door een stevige zijwind. Technisch en inhoudelijk ontwikkelt het vak zich namelijk razendsnel. Het is als schieten op een bewegend doel. Vroeger konden opleidingen zich concentreren op een medium: krant, radio of televisie. En ze konden inhoudelijke verdieping bieden, zodat elke afgestudeerde journalist zich al zorgspecialist of Amerikadeskundige kon noemen. Dat is nu praktisch niet meer mogelijk. Journalisten worden misschien niet geacht allemaal even goed te zijn met de pen als met de camera; maar er wordt wel van ze verwacht dat ze weten wat er allemaal mogelijk is. Idealiter weten ze ook nog het een en ander van verdienmodellen en branding (het zogeheten entrepreneurial journalism), kunnen ze een paar regels HTML schrijven, en weten ze bovendien hun weg in datajournalistiek en ingewikkelde visualisaties.

Dus niet. Wat we hooguit kunnen doen, is hen kennis laten maken met al die verschillende disciplines. We moeten hen de noodzaak van levenslang leren bijbrengen. We moeten enthousiasme overbrengen voor al die nieuwe technieken die tot onze beschikking staan om verhalen te vertellen. En dan moeten we hopen dat ze inderdaad zelf, nog voordat ze hun diploma ontvangen, op ontdekkingsreis gaan.