Gezocht: gezond alternatief voor Facebook en Google

 

Gezocht: gezond alternatief voor Facebook en Google
Er zit iets fundamenteel fout in ons online gedrag. We brengen een steeds groter deel van onze tijd door op netwerksites als Facebook en Hyves en zonder Google zijn we ernstig onthand. Met alle getwitter en gechat en zucht naar informatie staan we er echter nauwelijks bij stil dat we ons met huid en haar overleveren aan ondernemingen wier enige doel het is om winst te maken. 
Even een paar kleine statistieken. Facebook trekt inmiddels in de VS al meer bezoek dan Google, jarenlang de onbetwiste nummer een.  Het bedrijf heeft wereldwijd inmiddels 400 miljoen ingeschreven gebruikers; het kan daarmee bogen op een groter ‘bevolksingsaantal’ dan alle andere landen op China en India na. Een op de acht stellen in de VS heeft elkaar online, via sociale media, ontmoet.
Internetpubliciste Karin Spaink noemt de sociale media in een recente blogpost ‘een nieuw maatschappelijk middenveld’. Sociale media  spelen een centrale rol in het maatschappelijk debat, omdat ze per definitie worden gevuld door deelnemers aan dat debat. Spaink verhaalt hoe Facebook eind 2008 honderden foto’s verwijderde van vrouwen die borstvoeding gaven. Logisch, vanuit het perspectief van een puur commercieel redenerende onderneming: die wil een zo aantrekkelijk mogelijke omgeving creëren voor adverteerders. Facebook is een Amerikaans bedrijf, en opereert vanuit een samenleving die in een flink aantal opzichten behoorlijk veel preutser is dan wij gewend zijn. Maar zij stelt wel de terechte vraag wat onze grondwettelijke rechten op de vrije meningsuiting waard zijn als ze worden ingeperkt door commerciële overwegingen.
Sommige internetdenkers voeren deze redenering veel verder door. Zij stellen dat we voor onze sociale contacten in veel te hoge mate afhankelijk zijn geworden van moderne internettechnieken. Nicholas Carr schreef in een beroemd geworden artikel in de Atlantic Monthly dat ‘Google dom maakt’ – we kunnen het niet langer opbrengen om ons een uur of langer te concentreren op een tekst. Onze neurale paden worden door een overmatig gebruik van moderne informatietechnologie (het internet) verlegd en ingekort, en we kunnen het niet meer opbrengen om zelfstandig te denken. Die klacht doet een beetje denken aan wat Socrates 2500 jaar geleden al zei: het schrift, zei de oude wijsgeer tegen Phaedros, maakt mensen dom, omdat ze erop gaan vertrouwen en niet langer hun geheugen oefenen.
Natuurlijk zijn we afhankelijk geworden van internet, maar niet in meer of mindere mate dan we afhankelijk zijn van elektriciteit, stromend water en het riool. Zeer dus. Maar op die manier kweekt elke nieuwe technologie die op grote schaal wordt omarmd zijn eigen afhankelijkheid. Dat is het kenmerk van vooruitgang.
Zorgwekkender misschien is een ander type afhankelijkheid, waarover de Universiteit van Maryland in april van dit jaar een onderzoek publiceerde. De onderzoekers vroegen 200 studenten een etmaal lang niet te sms’en, twitteren of anderszins contacten te onderhouden via de sociale media. ‘In hun wereld betekent het leven zonder media feitelijk het leven zonder familie of vrienden’, aldus een van de onderzoekers. De studenten beschreven onthoudingsverschijnselen als angst, onbehagen en nervositeit.
Maar zelfs deze afhankelijkheid kan gerelativeerd worden met de opmerking dat we dezelfde emoties voelen als we geen gas, water en licht meer hebben. Sociale media en de technieken die deze mogelijk maken zijn simpelweg verworvenheden van de moderne tijd. Volgens mij heeft Karin Spaink precies de vinger op de zere plek gelegd. Het werkelijke probleem is dat op internet een paar ondernemingen feitelijk de dienst uitmaken en deze dus te veel macht krijgen. Stel dat Facebook of Google morgen omvallen, of besluiten ineens veel geld te vragen voor hun diensten; zo’n stap zou een enorme psychologische en economische klap zijn voor veel mensen.
En waar internet op andere terreinen een arena van overvloed is, hebben Facebook en Google niet veel te duchten van stevige concurrentie. Ze omspannen de wereld en genieten marktaandelen van tegen de 100 procent. Echte alternatieven zijn er niet. Het is hoog tijd dat die er komen. Feitelijk zijn de diensten die zij aanbieden nutsvoorzieningen geworden. Van oudsher zijn nutsvoorzieningen in handen van de overheid. Tegenwoordig zijn ze, in Nederland ten minste, grotendeels geprivatiseerd. De overheid zorgt dan wel, via de Nationale Mededingingsautoriteit NMA, voor een voldoende open markt waarin concurrentie een kans krijgt.
We hoeven voor de oplossing van ons afhankelijkheidsprobleem niet direct naar de overheid te kijken. Ik zie meer in open source. Zoals het besturingssysteem Linux inmiddels een behoorlijke doorn in de zij van Microsoft is, moet het vanuit de open-source gemeenschap toch ook mogelijk zijn om Google en Facebook-alternatieven op te zetten? Al is het maar uit een oogpunt van geestelijke volksgezondheid.

Er zit iets fundamenteel fout in ons online gedrag. We brengen een steeds groter deel van onze tijd door op netwerksites als Facebook en Hyves en zonder Google zijn we ernstig onthand. Met alle getwitter en gechat en zucht naar informatie staan we er echter nauwelijks bij stil dat we ons met huid en haar overleveren aan ondernemingen wier enige doel het is om winst te maken. 

Even een paar kleine statistieken. Facebook trekt inmiddels in de VS al meer bezoek dan Google, jarenlang de onbetwiste nummer een.  Het bedrijf heeft wereldwijd inmiddels 400 miljoen ingeschreven gebruikers; het kan daarmee bogen op een groter ‘bevolksingsaantal’ dan alle andere landen op China en India na. Een op de acht stellen in de VS heeft elkaar online, via sociale media, ontmoet.

Internetpubliciste Karin Spaink noemt de sociale media in een recente blogpost ‘een nieuw maatschappelijk middenveld’. Sociale media  spelen een centrale rol in het maatschappelijk debat, omdat ze per definitie worden gevuld door deelnemers aan dat debat. Spaink verhaalt hoe Facebook eind 2008 honderden foto’s verwijderde van vrouwen die borstvoeding gaven. Logisch, vanuit het perspectief van een puur commercieel redenerende onderneming: die wil een zo aantrekkelijk mogelijke omgeving creëren voor adverteerders. Facebook is een Amerikaans bedrijf, en opereert vanuit een samenleving die in een flink aantal opzichten behoorlijk veel preutser is dan wij gewend zijn. Maar zij stelt wel de terechte vraag wat onze grondwettelijke rechten op de vrije meningsuiting waard zijn als ze worden ingeperkt door commerciële overwegingen.

Sommige internetdenkers voeren deze redenering veel verder door. Zij stellen dat we voor onze sociale contacten in veel te hoge mate afhankelijk zijn geworden van moderne internettechnieken. Nicholas Carr schreef in een beroemd geworden artikel in de Atlantic Monthly dat ‘Google dom maakt’ – we kunnen het niet langer opbrengen om ons een uur of langer te concentreren op een tekst. Onze neurale paden worden door een overmatig gebruik van moderne informatietechnologie (het internet) verlegd en ingekort, en we kunnen het niet meer opbrengen om zelfstandig te denken. Die klacht doet een beetje denken aan wat Socrates 2500 jaar geleden al zei: het schrift, zei de oude wijsgeer tegen Phaedros, maakt mensen dom, omdat ze erop gaan vertrouwen en niet langer hun geheugen oefenen.

Natuurlijk zijn we afhankelijk geworden van internet, maar niet in meer of mindere mate dan we afhankelijk zijn van elektriciteit, stromend water en het riool. Zeer dus. Maar op die manier kweekt elke nieuwe technologie die op grote schaal wordt omarmd zijn eigen afhankelijkheid. Dat is het kenmerk van vooruitgang.

Zorgwekkender misschien is een ander type afhankelijkheid, waarover de Universiteit van Maryland in april van dit jaar een onderzoek publiceerde. De onderzoekers vroegen 200 studenten een etmaal lang niet te sms’en, twitteren of anderszins contacten te onderhouden via de sociale media. ‘In hun wereld betekent het leven zonder media feitelijk het leven zonder familie of vrienden’, aldus een van de onderzoekers. De studenten beschreven onthoudingsverschijnselen als angst, onbehagen en nervositeit.

Maar zelfs deze afhankelijkheid kan gerelativeerd worden met de opmerking dat we dezelfde emoties voelen als we geen gas, water en licht meer hebben. Sociale media en de technieken die deze mogelijk maken zijn simpelweg verworvenheden van de moderne tijd. Volgens mij heeft Karin Spaink precies de vinger op de zere plek gelegd. Het werkelijke probleem is dat op internet een paar ondernemingen feitelijk de dienst uitmaken en deze dus te veel macht krijgen. Stel dat Facebook of Google morgen omvallen, of besluiten ineens veel geld te vragen voor hun diensten; zo’n stap zou een enorme psychologische en economische klap zijn voor veel mensen.

En waar internet op andere terreinen een arena van overvloed is, hebben Facebook en Google niet veel te duchten van stevige concurrentie. Ze omspannen de wereld en genieten marktaandelen van tegen de 100 procent. Echte alternatieven zijn er niet. Het is hoog tijd dat die er komen. Feitelijk zijn de diensten die zij aanbieden nutsvoorzieningen geworden. Van oudsher zijn nutsvoorzieningen in handen van de overheid. Tegenwoordig zijn ze, in Nederland ten minste, grotendeels geprivatiseerd. De overheid zorgt dan wel, via de Nationale Mededingingsautoriteit NMA, voor een voldoende open markt waarin concurrentie een kans krijgt.

We hoeven voor de oplossing van ons afhankelijkheidsprobleem niet direct naar de overheid te kijken. Ik zie meer in open source. Zoals het besturingssysteem Linux inmiddels een behoorlijke doorn in de zij van Microsoft is, moet het vanuit de open-source gemeenschap toch ook mogelijk zijn om Google en Facebook-alternatieven op te zetten? Al is het maar uit een oogpunt van geestelijke volksgezondheid.

 

3 Comments

  1. Ik zie het nog niet zo met dat open source. Het in stand houden van de technische infrastructuur kost vrij veel geld. Bij Wikipedia kost het al vrij veel moeite om dat bijeen te brengen (er is onder andere een grote donatie door Google). Het lijkt me meer iets om een soort licenties te veilen, ongeveer zoals nu telecombedrijven mobiele netwerken mogen exploiteren of radiofrequenties geveild worden. Google zou dan het recht krijgen om gedurende een bepaalde periode bepaalde diensten te verlenen op het internet. De uitgever van de licentie kan dan eisen stellen. Die uitgever zal dan een internationale regionale organisatie moeten zijn waarin per regio kan worden aanbesteed.

  2. Er zijn twee opties: of de providers leggen een heffing op de internettoegang en er wordt gebruik gemaakt van de infrastructuur die daar al staat; of je maakt gebruik van distributed computing, ongeveer zoals seti@home werkt of andere soortgeljike projecten.

  3. Een opensource – achtig alternatief heeft, afgezien van de financiering (begrijp je “provider heffing” niet zo goed) ook nog als probleem dat ook hier uiteindelijk machtsstructuren ontstaan die niet op enige wijze publiek gecontroleerd worden. Concentratie blijft een voorwaarde wil het werken, je wil nu eenmaal niet op 10 “facebooks” zitten of vijf zoekmachines moeten gebruiken. Mozilla en tegenwoordig ook Wikipedia kent een machtsstructuur waarin een en ander gereguleerd wordt en er is bij mijn weten geen enkele garantie dat daar niet op een gegeven ogenblik ongewenst gebruik van gemaakt kan worden. Het aanstellen van een publieke waakhond (al of niet met een veiling) lijkt me de enige oplossing.

Comments are closed.