Het lijkt bijna een anachronisme in deze tijd: een encyclopedie van papier. Uitgever Spectrum overweegt een nieuwe versie van zijn befaamde Winkler Prins reeks op papier uit te brengen. Dat kan een moedig experiment genoemd worden; wat minder welwillenden zouden het, in ieder geval in commercieel opzicht, als gekkenwerk betitelen.
Waarom zou iemand immers een klein kapitaal willen neertellen voor informatie die op het moment van verschijnen al verouderd is, die op talloze plekken op internet gratis terug te vinden is, en die, als Spectrum de traditie in stand houdt, zijn definitieve vorm vindt in zo’n twee meter strekkende boekenplank?
De grootste concurrentie komt vanzelfsprekend van internet. Winkler Prins’ Britse tegenhanger, de Brittanica, probeerde in de jaren negentig online succes te boeken door zijn product op internet te plaatsen. Het werd een groot debacle: bijna niemand bleek bereid te betalen om de lemma’s te mogen inzien van ’s werelds meest bekende encyclopedie.
Het falen van dit initiatief is gemakkelijk verklaarbaar. Van oudsher is de heersende cultuur op internet dat informatie gratis en overal beschikbaar is. Bovendien bestaat er geen ‘monopolie op informatie’: feitelijk is de heersende moraal dat niemand de wijsheid in pacht heeft, en dat de ultieme waarheid alleen gevonden kan worden door een collectieve inspanning.
Deze gedachte ligt ten grondslag aan veel zogeheten open source-projecten. Daarbij werken talloze software-ontwikkelaars, overal op de wereld, gezamenlijk aan een nieuw project, dat vervolgens gratis aan het publiek ter beschikking wordt gesteld. Zo zijn voor elk commercieel programma (van Microsoft Windows en Office tot Photoshop) gratis open source alternatieven beschikbaar.
Ook informatie is in de vorm van een open source project gegoten, onder de naam Wikipedia. De Engelstalige versie telt inmiddels meer dan 1 miljoen artikelen, de Nederlandse vertaling zo’n 150 duizend. Lange tijd leek Wikipedia het definitieve einde van de traditionele encyclopedie-uitgevers. Het concept is revolutionair: elke bezoeker kan elk artikel wijzigen. Het moedwillig introduceren van fouten loon nauwelijks: het aantal experts onder de miljoenen bezoekers is zo hoog, dat fouten in een mum van tijd worden verwijderd. Het is als met graffiti: als de muur meteen wordt schoongemaakt, is er voor de tagger geen lol meer aan.
Het wetenschappelijke tijdschrift Nature vergeleek in december de kwaliteit van Wikipedia met die van Brittanica. Het voor velen opmerkelijke resultaat van dat onderzoek was dat de kwaliteit heel goed vergelijkbaar is: het aantal fouten verschilt niet wezenlijk.
Maar Wikipedia ligt onder vuur. Het toenemende succes trekt ook steeds meer vandalen. Sommige fouten hebben veel publiciteit gekregen. De biografieën van bekende wereldburgers worden veranderd. Reporters van de New York Times hebben inmiddels een verbod opgelegd gekregen van hun hoofdredacteur om Wikipedia als bron te gebruiken.
De volstrekte vrijheid van informatiestromen op internet staat haaks op de pretentie van de gevestigde media dat zij de waarheid en de enige waarheid vertellen. Spectrum vindt dat informatie-overdracht op basis van wetenschappelijke criteria moet gebeuren. ‘Dat lijkt paternalistisch, maar is dat niet juist de kern van kennisoverdracht?’
De les die van de Brittannica-ervaring geleerd kan worden, is dat een traditionele uitgever, hoe gerespecteerd ook, niet kan teren op zijn roem om op internet succes te boeken. De les die Wikipedia nu begint te leren, is dat ongebreidelde vrijheid voor iedereen geen kwaliteitsgarantie is.
Volgens mij is de uitdaging voor Spectrum of elke andere pretendent voor de publicatie van een nieuwe encyclopedie om die twee lessen te binden en een mengvorm te vinden tussen het paternalisme van Anthony Winkler Prins en de democratie van internet. Het product dat daaruit voortvloeit, zou heel goed kunnen helpen bij het bepalen van al die canons (‘wat moeten we onze kinderen minimaal onderwijzen’) waarnaar neerlandici, historici, natuurkundigen en wiskundigen naarstig naar op zoek zijn.