Evenwichtskunstje bij journalistieke opleidingen

Net de mooiste drie weken van het jaar achter de rug – nou ja, in ieder geval in mijn betrekking als docent internetjournalistiek op de universiteit van Groningen. Gedurende drie weken in juni mag ik masterstudenten, die aan het eind van hun praktijkopleiding zitten, begeleiden om samen een nieuwssite te maken. Het resultaat kunt u hier bewonderen.

Weinig is leuker dan het overbrengen van je passie voor het vak aan een nieuwe generatie – en zeker als je merkt dat de vonk overslaat. Dianne bijvoorbeeld (ik verzin de namen hier maar even), die (voorlopig?) van haar twijfel is genezen om journalist te worden en opnieuw is gegrepen door ons mooie ambacht. Antoinette, zo onzeker, maar ook zo getalenteerd; en Michal, zo betrokken dat-ie vooral moet leren zichzelf in toom te houden. Ik ga ze missen, allemaal, en met belangstelling volgen.

Maar drie weken intensief optrekken met toekomstige vakgenoten doet wel opnieuw de vraag rijzen of de scholen voor journalistiek voldoende toegerust zijn om een nieuwe generatie journalisten op te leiden. Ik werd hierover vorige week gebeld door een collega van Villamedia, die aan het inventariseren is hoe de verschillende opleidingen met nieuwe media omgaan. En het onderwerp wordt ook in het buitenland steeds urgenter.

De vraag lijkt me terecht of Dianne, Michal en Antoinette, als ze over een half jaar of zo hun diploma ontvangen, optimaal toegerust op de niet erg florissante arbeidsmarkt voor journalisten komen. In Groningen proberen we studenten meer mee te geven dan alleen de stevige theoretische basis die je van een universitair opgeleide journalist mag verwachten. We confronteren hen ook met een zo realistisch mogelijk gesimuleerde praktijk. Het doel is om de overgang tussen school en stage, en later tussen stage en werk, zo naadloos mogelijk te maken. Dat doen we blijkbaar niet slecht – we behoren bij de best beoordeelde masteropleidingen in Nederland.

Tegen de collega van Villamedia zei ik dat de kunst voor elke opleiding is om te balanceren tussen de praktijk van nu en de praktijk van over vijf jaar. Afgestudeerde studenten moeten moeiteloos mee kunnen lopen op elke redactie, maar van hen mag nog iets meer geëist worden: dat ze ook nieuwe ontwikkelingen een plek kunnen geven in het beroepspraktijk. Ze moeten niet te ver voor de troepen uitlopen, maar als ze merken dat in hun werkkring de sociale media nog nauwelijks gebruikt worden, mag van hen wel worden verwacht dat ze laten zien hoe nuttig Twitter kan zijn, of welke mooie online producties er allemaal mogelijk zijn met een tool als Storify.

Deze evenwichtskunstenarij wordt nog moeilijker gemaakt door een stevige zijwind. Technisch en inhoudelijk ontwikkelt het vak zich namelijk razendsnel. Het is als schieten op een bewegend doel. Vroeger konden opleidingen zich concentreren op een medium: krant, radio of televisie. En ze konden inhoudelijke verdieping bieden, zodat elke afgestudeerde journalist zich al zorgspecialist of Amerikadeskundige kon noemen. Dat is nu praktisch niet meer mogelijk. Journalisten worden misschien niet geacht allemaal even goed te zijn met de pen als met de camera; maar er wordt wel van ze verwacht dat ze weten wat er allemaal mogelijk is. Idealiter weten ze ook nog het een en ander van verdienmodellen en branding (het zogeheten entrepreneurial journalism), kunnen ze een paar regels HTML schrijven, en weten ze bovendien hun weg in datajournalistiek en ingewikkelde visualisaties.

Dus niet. Wat we hooguit kunnen doen, is hen kennis laten maken met al die verschillende disciplines. We moeten hen de noodzaak van levenslang leren bijbrengen. We moeten enthousiasme overbrengen voor al die nieuwe technieken die tot onze beschikking staan om verhalen te vertellen. En dan moeten we hopen dat ze inderdaad zelf, nog voordat ze hun diploma ontvangen, op ontdekkingsreis gaan.

 

Over Hyves, Facebook en de nieuwste mode

Hyves screenshot

De teloorgang van Hyves illustreert het risico van een sociale-mediabeleid dat te veel gericht  is op één enkele partij. De populariteit van sociale media wisselt snel; de loyaliteit van de klanten van Facebook en LinkedIn is fragiel. Natuurlijk is er een zekere mate van 'vendor lock-in' – wie veel tijd heeft gestoken in het opmaken van zijn Facebook-profiel en er zijn hele sociale leven op heeft ondergebracht, zal niet zo snel wisselen als zijn buurman die slechts oppervlakkig van het medium gebruik maakt.

De fragiliteit wordt veroorzaakt doordat de populariteit en het gebruik van sociale media sterk afhangen van het imago. Zolang het imago klopt (hip, modern, artistiek, innovatief) blijven de klanten wel komen die zich aangesproken voelen door zo'n imago. Maar een enkele misstap van de provider legt een bom onder het beeld, dat in duizend scherven uiteenspat. Sterker, er is niet eens een misstap nodig. Wat heeft Hyves 'misdaan' dat er nu zoveel mensen tegelijk weglopen? Er zijn geen grote blunders begaan. Het enige wat je Hyves eventueel zou kunnen verwijten, is dat het te traag is geweest met innovatie. Het heeft op zijn lauweren gerust toen het de grootste was van Nederland, en het heeft te afwachtend gereageerd toen Facebook begon met zijn inhaalrace.

Ook de gebondenheid aan LinkedIn, Facebook en dergelijke wordt minder, omdat er steeds meer applicaties beschikbaar komen die je toestaan om alle data die je daar hebt opgeslagen te downloaden. Het besef dringt door dat wij allemaal eigenaar zijn van de data die we zo vriendelijk hebben gedeeld met de wereld; en dat het aan ons is om te beschikken over die data.

Stel nu dat je als onderneming al je kaarten hebt gezet op het gebruik van Hyves – dan valt je sociale-mediastrategie op dit moment als een kaartenhuis in elkaar. Daarom is het verstandig om

  • je flexibel op te stellen
  • op de hoogte te blijven van nieuwe spelers op de markt
  • je inspanningen te verdelen over ten minste twee, liever nog drie verschillende partijen
  • niet te aarzelen als je merkt dat de effectiviteit van je investering afneemt

Ik denk dat we van een ding zeker kunnen zijn: als fenomeen zijn sociale media uiterst bestendig – ze zullen niet verdwijnen. Maar als merk, en dus als investering, zijn ze volgens mij niks waard. Ik zou er in ieder geval geen geld in steken.

Het nieuwe sociale speeltje Pinterest: vooral voor de consumentenmarkt

Ik ben geen grote fan van Facebook. Ik weet het, het lijkt op heiligschennis om dat te beweren op het moment dat het aantal gebruikers de 850 miljoen nadert. Ik vind het concept geweldig, en volgens mij is Facebook (naast Google en Apple) een van de innovatiefste bedrijven van het afgelopen decennium. Ik kan alleen niet wennen aan die gebruikersinterface. Hoe ik ook mijn best doe, het lukt me niet om de pagina's zo in te delen dat ik er gemakkelijk op kan terugvinden wat ik wil.

Er is nu een nieuw sociaal speeltje op de markt gekomen, Pinterest, een van de snelste groeiers in de wereld van de sociale netwerken. Vanwege de nauwe band met Facebook was ik in eerste instantie een beetje sceptisch. 

Een paar maanden terug kreeg ik een uitnodiging om een kijkje te nemen, en ik heb er inmiddels een account aangemaakt. Ik had even wat tijd nodig voordat ik er mijn weg vond – mijn eerste indruk was dat de site eigenlijk diende als een grote etalage voor stijlbewuste mensen – van het vrouwelijk geslacht vooral. Veel mode, lifestyle, decoratie en dergelijke.

Vernieuwend aan Pinterest vond ik wel de nadruk op het beeld. Je geeft je voorkeuren te kennen door je eigen profiel op te bouwen met behulp van afbeeldingen. En dat biedt ook ingangen voor ondernemingen die hun commerciële communicatie met Pinterest willen verbeteren; en voor journalisten die op zoek zijn naar nieuwe manieren om hun publiek te bereiken.

Ik heb nog geen Nederlandse kranten met een eigen aanwezigheid op Pinterest opgemerkt, maar MediaBistro presenteerde vorige week een mooi overzicht van Amerikaanse kranten. Een paar springen eruit: de Wall Street Journal heeft een stuk of twintig verschillende categorieën ingericht, waarvan ik de Quotes sectie het mooiste vind. Een handige manier om je publiek attent te maken op bijzondere citaten in je krant. En ook de Guardian heeft iets moois van zijn pagina gemaakt: opvallende beelden bij opvallende verhalen worden gepresenteerd onder de noemer 'On our radar'.

Pinterest is niet heel geschikt voor diepgaande interactie tussen redacties en hun publiek. Maar het lijkt me wel een heel geschikt medium om ankeilers  te presenteren voor je nieuwe producties – alleen als die ankeilers visueel aantrekkelijk neergezet kunnen worden natuurlijk. En vanwege de nauwe band die er met Facebook onderhouden kan worden, is het ook een eitje om een inhoudelijke wisselwerking te realiseren tussen Facebook en Pinterest. 

Maar toch, eerlijk gezegd: als een journalistieke organisatie met zijn beperkte middelen moet kiezen welke sociale media worden ingezet, zou Pinterest niet hoog op mijn lijstje staan – en in ieder geval onder Facebook terecht komen.

Anders ligt dat voor 'gewone' bedrijven. Die zouden op dit moment nog voor Facebook moeten kiezen vanwege de grotere penetratie in vrijwel alle markten. Maar als Pinterest werkelijk aanslaat, kan de unieke wijze van presenteren wel degelijk een grote plus zijn voor ondernemingen – en dan vooral die ondernemingen die zich op de consumentenmarkt begeven. B2B – nee, dat zie ik niet gebeuren.

En weer valt een instituut van papier om…

Na Britannica komt nu nog een papieren instituut in de problemen. Selexyz, met zijn prachtige boekenwinkels, heeft uitstel van betaling aangevraagd.

De romanticus in mij huilt – ik houd van de sfeer in de meeste boekhandels, en ik bewonder het personeel.

De pragmaticus in mij is onverschillig. Zolang ik maar kan blijven lezen, maakt het mij niet uit. Zoals elke regelmatige lezer van dit blog weet, ben ik ook groot fan van e-books.

De innovator in mij juicht. Als Selexyz verdwijnt, ontstaat er toch weer ruimte op de markt. En als Selexyz niet verdwijnt, is ze in ieder geval gedwongen om te moderniseren.

En de angsthaas in mij vreest en hoopt: dat het bij die modernisering dan maar niet de kant opgaat van Ako en Bruna. Daarvan hebben we er al genoeg.

Een uitgeefstrategie voor 4500 miljard foto’s

Tien procent van alle foto's die ooit zijn gemaakt, dateert van het afgelopen jaar. 1000memories.com doet in dezelfde blogpost een schatting van het totaal aantal foto's dat sinds de uitvinding van de fotografie ooit zijn gemaakt: 4500 miljard. Vorig jaar zijn er dus 450 miljard foto's bijgekomen.

Even los van de vraag hoe betrouwbaar de berekeningen van 1000memories zijn, lijkt het me evident dat we met ons allen veel meer aan het fotograferen zijn. Zo'n beetje elke mobiele telefoon heeft een ingebouwde camera, en omdat we ons mobiel altijd bij ons dragen, kunnen we veel gemakkelijker onze snapshots online plaatsen. En dat doen we massaal. Elk feestje, etentje, uitje, visite wordt visueel gedocumenteerd en getagd op Facebook; en er komt een steeds verfijndere set van tools beschikbaar om onze foto's te catalogiseren, te bewerken en met de wereld te delen. Startups als Instagram en Pinterest groeien sneller dan Facebook en Twitter in hun beginjaren.

Anthony Young had er bij AdAge dit over te zeggen:

At Mindshare we're seeing a consumer movement toward a more visual culture brought on by technology and media. Smarter devices are prompting more occasions for people to create and consume visual content, while social media is encouraging that content to be shared on multiple platforms.

De vraag is wat die meer visueel ingestelde cultuur betekent voor de journalistiek. Voor mijn gevoel loopt de mainstream journalistiek achter – er worden teksten geproduceerd, en filmpjes gemaakt, en radio houdt zijn plek natuurlijk – maar het vertellen van het journalistieke verhaal met behulp van beelden blijft achter. David McCandless laat in deze TED-toespraak prachtig zien hoeveel we daarmee missen.

Datavisualisatie is moeilijk en doet een beroep op capaciteiten die op journalistieke opleidingen niet of nauwelijks worden onderwezen. Het gaat daarbij om

  • de verzameling van relevante data
  • de analyse en het leggen van verbanden
  • de presentatie in een visueel overtuigende vorm

Marketeers beginnen deze boodschap wel te begrijpen. Zij zijn druk aan het nadenken hoe ze actiever kunnen inspringen op het 'foto-fanatisme' in onze cultuur. Ze vragen zich af hoe ze het beeldmateriaal effectief moeten inzetten om een groter publiek te bereiken en hoe ze dat meer aan zich kunnen binden. Dat lijken me vragen die ook uitgevers en makers van journalistieke content zich ter harte moeten nemen.

Bij het overlijden van het instituut Britannica

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Winkler Prins op mijn boekenplank

De Encyclopaedia Britannica, een van 's werelds meest gerespecteerde kennisinstituten, is niet meer. Dat wil zeggen: niet meer in zijn traditionele vorm, van papier. Deze week werd bekend dat de huidige papieren editie (2010) tevens de laatste gaat zijn.

Toen ik dat vernam moest ik terugdenken aan het commentaar van een van de voormalige hoofdredacteuren van Britannica – ik ben zijn naam vergeten – in de beroemde VPRO-documentaire Wiki's waarheid. Hij vond Wikipedia maar niks, want samengesteld door snotneuzen zonder verstand van zaken (mijn vertaling van zijn woorden). Het was toen al evident (de documentaire stamt uit 2008) dat deze man door de tijd was ingehaald. Inmiddels heeft Britannica besloten om in volledig digitale vorm verder te gaan.

De laatste papieren versie kost bijna 1400 dollar, US. Het wordt nu, op de site van Britannica, aan de man gebracht als een collector's item – er is nauwelijks nog de pretentie dat de potentiële koper een unieke bron van kennis in huis haalt. Die pretentie is er vroeger wel geweest natuurlijk. En toch vraag ik me af hoe het ding werd gebruikt  bij al die duizenden gezinnen waar een encyclopedie in huis stond.

Bij mij op de plank staat nog een Winkler Prins, uit 1954. Het is de zesde druk, en hij staat hier voornamelijk stof te vergaren. Ik heb hem net even opengeslagen om te zien uit welk jaar deze 18 delen plus twee supplementen (ik schat zo'n anderhalve meter aan boek) stammen – maar ik kan  me niet heugen wat de voorlaatste keer was dat ik deze mammoet werkelijk heb gebruikt. Hij staat hier omdat ik het beschouw als een erfstuk – hij herinnert me aan de boekenkast bij mijn ouders, waar hij een prominente plaats innam.

Maar ook in mijn ouderlijk huis werd hij niet vaak opengeslagen. En ik vermoed dat dat het lot is geweest van de meeste encyclopedieën. Het waren boekwerken die dienden om te imponeren, minstens zoveel als om van praktisch nut te zijn. Wie een encyclopedie bezat, had een ver-reikende belangstelling. Hij was een man van de wereld. Er was meer in zijn leven dan alleen plat vermaak.

De dood van de papieren Britannica werd niet veroorzaakt door Wikipedia. Ik denk dat het eerder de algemene opkomst van digitale kennisdragers is geweest. Microsoft kwam in de jaren 90 met Encarta, een encyclopedie die niet kon tippen aan de Britannica qua volledigheid en kwaliteit, maar voor veruit de meeste doeleinden meer dan voldoende was. Als je snel iets wilde opzoeken, dan was het handiger om even dat cd'tje (weet u nog, opa) in de gleuf te steken dan het zware werk uit de kast te tillen en daar de verouderde informatie uit te halen. En de Encarta was multimediaal: het bevatte bewegend beeld en geluid. Ongekend.

Britannica heeft een gratis versie online staan, die enigszins beperkt is; maar zonder dat uitgebreid getest te hebben, vermoed ik dat deze versie zeker vergelijkbaar is met Encarta. Daarnaast kun je voor 80 euro per jaar ook een online abonnement nemen op de volledige encyclopedie.

Maar ik vraag me wel af of deze vlucht naar digitaal Britannica overeind gaat houden. Want de extra informatie waarmee het bedrijf schermt is op zoveel plekken op het web gratis te verkrijgen. Wie een beetje de weg weet in WolframAlpha, de financiële en statistische databases kan vinden (van CBS tot Wereldbank en CIA) en een zoekterm kan intypen bij Wikipedia, heeft voldoende secundaire en primaire bronnen. Het algemene publiek ziet er dus vermoedelijk weinig in; en voor de professionals is Britannica weer te mager.

Journalistiek voedt de Apple-hype

"Goede artiesten maken kopieën, geweldige artiesten stelen'. Het zal niet de beroemdste quote zijn van Steve Jobs, maar ik vind het wel een van de meest veelzeggende. Jobs' succes kan niet worden verklaard uit zijn oog voor design (hij was helemaal geen ontwerper), noch uit zijn innovatiekracht (mede-oprichter Steve Wozniak was de wizz-kid), noch uit zijn managerskwaliteiten – als CEO was hij een ramp voor zijn medewerkers en voor zijn controllers – als Jobs iets níet kon was het de kosten in toom houden.

Jobs werd succesvol, niet omdat hij zelf die kwaliteiten had, maar wel omdat hij ze kon herkennen in zijn omgeving. Hij wist de beste mensen aan zich te binden om zijn producten technisch en esthetisch zo goed te maken als ze nu zijn. Hij zag de potentie van nieuwe producten, vaak bij de concurrentie; hij pikte ze in, verbeterde ze totdat ze bijna onherkenbaar waren, en wist er genoeg kopers van te overtuigen dat hun leven zonder de nieuwste Apple-gadget niet compleet zou zijn.

Ik kom erop omdat ik deze week Jobs' fantastische biografie heb uitgelezen, en natuurlijk omdat woensdag de iPad-3 werd gelanceerd. Wat mij steeds meer begint te irriteren, is de kritiekloze ontvangst van nieuwe Apple-producten in de media. Kranten besteden er hele pagina's aan, en stimuleren daarmee de hype onder het publiek. Zelfs als de bespreking niet alleen maar positief is en er kanttekeningen worden geplaatst bij Apple's marketingstrategie, is het toch een hoop gratis reclame. Het lijkt erop alsof de nieuwskeuze niet wordt bepaald door de daadwerkelijke nieuwswaarde, maar door de vraag hoe het publiek zal reageren op het nieuwste speeltje.

En bleef de berichtgeving maar beperkt tot de dag van de lancering zelf. Nee, het begint weken van tevoren al met de mededeling dat er weer een nieuw product aankomt. We weten dan nog niks, maar dat is voor sommige journalisten al voldoende aanleiding in de pen te klimmen. Vervolgens komt er een week of wat later een follow-up, waarin wordt gerapporteerd wat in het geruchtencircuit rondgaat omtrent de nieuwe foefjes die in het apparaat zitten. Tussendoor wordt nog een keer een fijne analyse gemaakt van het succes van Apple, worden andere glimmers besproken – en als het dan eindelijk zover is, ontbreekt nog net de bestelbon in de krant.

Collega's, mag ik jullie verzoeken: ik weet dat het gemakkelijk scoren is, met weer een stukkie over Apple. Maar mag ik iets meer distantie? Iets meer objectiviteit? Iets meer aandacht ook voor de verhoudingen – bijvoorbeeld dat de iPhone weliswaar de meest verkochte telefoon is, maar dat veel meer telefoons draaien op het Android besturingssysteem van concurrent Google? En dat het jullie dus niet zou misstaan iets vaker aandacht te besteden aan de telefoons, de tablets en de apps die voor dat concurrerende platform worden gemaakt?

Met dank!

De digitale economie is onafwendbaar

Het gedachtenexperiment rondom een radicale digitalisering van mijn vorige blogpost heb ik, in bewerkte vorm, ook op de site van de Nieuwe Reporter geplaatst. Daar  ontspon zich een interessante discussie – wie belangstelling heeft, zou daar maar even de reactiedraad moeten bekijken.

Wat ik vooral opvallend vind: dat er door een aantal reageerders veel meer wordt gekeken naar de status quo dan naar de trend. De status quo is: print rules. De trend is: print delft het onderspit. De allereerste zin in dit verhaal van Nieman Lab (het journalistiek onderzoeksinstituut van Harvard, een van de meest gerespecteerde kennisinstellingen van de journalistiek ter wereld) luidt: 

The time is quickly approaching when digital is a bigger part of traditional publishers’ businesses than print.

Lees vooral ook de rest van dat verhaal. Het verheldert veel.

Gedachten op een bierviltje: schaf de papieren krant af

Laten we eens gek doen en de papieren krant afschaffen. Op de achterkant van een bierviltje rekenen we uit hoe dat uitkan. Eerst maken we de rekensom die bij de productie van de traditionele krant hoort.

Het maken van zo'n krant met een redactie van 200 man en een oplage van 300 duizend stuks per jaar kost ongeveer 120 miljoen euro. De helft daarvan gaat op aan druk en distributie. De andere helft is voor:

  • de redactie: plusminus 25 miljoen
  • marketing en verkoop: nog eens 25 miljoen
  • administratie, overhead: 10 miljoen.

Dan de opbrengsten: in goede tijden brengen abonnees en losse lezers ongeveer de helft van de totale inkomsten binnen. De andere helft komt uit advertenties. De stabiele factor in deze opbrengstencalculatie waren altijd de lezers. Deze inkomsten bleken min of meer ongevoelig voor economisch zwaar weer. De krant werd toch wel gelezen; zelfs als de crisis heel lang duurde, namens de lezersinkomsten nauwelijks af. Dit in tegenstelling tot  de adverteerders: advertentie-inkomsten fluctueren met de conjunctuur. Ging het economisch slecht, dan zakte de marge van de krant van 20 naar 15 procent omdat de adverteerders het lieten afweten; maar de lezers zorgden ervoor dat de uitgever aan het eind van het jaar toch nog een behoorlijke winst kon noteren. In slechte tijden lag de inkomstenverhouding lezers/adverteerders op 60-40.

Deze verhoudingen zijn de afgelopen tien jaren wel veranderd. Omdat de uitgevers niet investeerden in de online ontwikkeling van rubrieksadvertenties, banenadvertenties, relatie-advertenties gingen deze markten verloren. Dit tot groot genoegen van respectievelijk Marktplaats, Monsterboard en Relatieplanet. Op dit moment brengen de lezers wel 70 tot 80 procent van de totale inkomsten binnen. Sla de papieren krant maar open; er wordt niet veel meer geadverteerd.

Stel nu dat de krant zou zeggen: die papieren distributie: die doen we niet meer. We beperken ons tot digitale verspreiding. In plaats van 120 miljoen aan kosten, hoeven we nu nog maar de helft uit te geven. Dat is conservatief geschat, want in werkelijkheid zal de bezuiniging  nog wat groter zijn. Een deel van overhead en marketing zit hem in de zorg voor het bewerkelijke papier.

De keuze wordt radicaal gemaakt voor digitaal. Er is 60 miljoen te besteden. Kan dat uit?

ICT-kosten gaan omhoog, zowel structureel (meer en zwaardere servers, meer onderhoud van software, productontwikkeling en dergelijke), als ook eenmalig bij de aanvang van de operatie. Er moeten extra marketingkosten worden gemaakt om de transitie goed te begeleiden. Je zult lezers kwijtraken die het papier niet willen missen. Overgebleven lezers betalen een lagere prijs voor het digitale product dan voor het papier. En de advertentie-inkomsten duiken omlaag – digitale advertenties leveren minder op dan die van papier.

Eenmalige (transitie-)kosten worden in totaal begroot op 30 miljoen euro. Permanente omzetderving door weglopende lezers en adverteerders wordt in het eerste jaar begroot op nog eens 30 miljoen euro. (ik zei het al, bierviltjeswerk). Overigens, lezers die per se op papier willen blijven lezen, kun je nog een printing on demand product aanbieden.

Als die aannames kloppen, zou de operatie in het eerste jaar budgetneutraal kunnen worden uitgevoerd. Vanaf jaar twee wordt er jaarlijks structureel dertig miljoen minder uitgegeven. Wat staat daartegenover aan economische voordelen:

  • structureel flexibeler kostenstructuur: een nieuwe pers is een veel zwaardere balanspost dan een nieuwe server
  • flexibeler verdienmodel: je kunt je content op veel meer verschillende manieren te koop aanbieden dan wanneer je vooral een papieren product hebt
  • flexibeler productenaanbod: je kunt rondom je content tegen lagere kosten nieuwe producten lanceren, of experimenteren met nieuwe markten
  • virale marketing van je product: je maakt gebruik van het feit dat digitale content gemakkelijker te verspreiden is door je lezers reclame voor je te laten maken (sociale media e.d.)
  • centrale aanwezigheid op het terrein waar het meest wordt geïnnoveerd: in digitale uitgeverijen wordt veel meer geïnnoveerd – van andermans innovaties kun je gemakkelijker profiteren
  • noodzaak tot journalistieke vernieuwing: nieuwe  platforms nopen tot nieuwe vormen van het digitaal vertellen van verhalen: datajournalistiek, multimedialiteit etc.

Een redactie van tweehonderd man kan bovendien nog veel meer:

  • eens per week een duurbetaald papieren magazine maken
  • hun extra kennis en wetenschap, die ze niet in hun primaire journalistieke product kwijt kunnen, te gelde maken via consultancy
  • bijzondere projecten via crowdsourcing laten financieren

Enfin, je begrijpt: ik zou zo'n uitgeverij wel willen beginnen. Wie doet mee?