Meer openheid gevraagd over conflict NRC

 

Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’  elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.
Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?
Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.
Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.
Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X  wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.
Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.
Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’
We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.
Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.

Er zit een dubbele standaard in de praktijk van veel mediabedrijven om de interne bedrijfsvoering zoveel mogelijk onder tafel te houden. De meeste journalistieke nieuwsorganisaties investeren ruim in hun capaciteit om misstanden en ‘affaires’  elders boven water te krijgen. Dat is logisch, want dat hoort bij hun primaire taak. Maar het lijkt me dan ook niet te veel gevraagd dat journalistieke organisaties opener zijn over hun eigen reilen en zeilen dan tot op heden het geval is. Alleen waar de bedrijfsvoering rechtstreeks wordt geschaad door een al te grote openheid, bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen, ligt geheimhouding voor de hand.

 

Dat is niet het geval in het conflict dat aanleiding is geweest tot het onverwachte vertrek, deze week, van hoofdredacteur Birgit Donker van NRC Handelsblad en haar uitgever Gert Jan Oelderik. Het is jammer dat zij niet meer uitleg geven over hun meningsverschil. Vooral omdat het, voor zover we nu weten, de kern raakt van een wezenlijk dilemma waar alle journalistieke bedrijven op dit moment mee te kampen hebben: hoe bewaak je de grens tussen journalistiek en commercie?

 

Zoals bijna elk dagblad worstelt ook NRC met teruglopende inkomsten uit advertenties en oplage. Die moeten ergens gecompenseerd worden als de titel op termijn winstgevend wil blijven en zijn journalistieke relevantie wil houden. Net als veel andere kranten investeert NRC daarom in uitbreiding van het merk. Dat is een logische keuze: NRC is een a-merk dat vertrouwen inboezemt. Je kunt dat vertrouwen gebruiken voor de verkoop van meer dan alleen nieuws en informatie. Zo verkoopt de krant ook wijnen en boeken; de gedachte is dat de NRC-lezer geïnteresseerd is in kwaliteit, dus ook van goede wijnen en literatuur houdt.

 

Ook de Volkskrant en andere titels hebben de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in zulke uitbreidingen op het merk. Bij de meeste kranten nemen hoofdredacteur en uitgever de besluiten voor zulke investeringen samen. Daarbij zoeken ze naar producten die het merk versterken: dat kan omdat de nieuwe producten bijvoorbeeld een nieuwe doelgroep aanspreken, of omdat ze de band met de bestaande doelgroep versterken. Zolang journalistiek en commercie elkaar niet bijten, verloopt de besluitvorming meestal in opperste harmonie.

 

Dat wordt anders zodra journalistieke initiatieven vanuit de uitgeverij worden gestimuleerd omdat ze commercieel aantrekkelijk zouden zijn. ‘Adverteerder X  wil voor anderhalve ton advertentieruimte kopen als we een bijlage maken over onderwerp Y’, zou de uitgever in zulke gevallen tegen de hoofdredacteur kunnen zeggen. Zolang de hoofdredacteur inhoudelijk eindverantwoordelijk is voor alle uitgaven, kan ze gemakkelijk nee zeggen op de vraag van de uitgever. Of, als ze ja zegt, alsnog de journalistieke keuzes maken en waken over de redactionele autonomie.

 

Dat wordt al een stuk lastiger op het moment dat de hoofdredacteur medeverantwoordelijk wordt gemaakt voor de commerciële exploitatie van het blad. Als de journalistieke baas ontslagen kan worden omdat er niet genoeg verkocht wordt, zal de verleiding groot zijn om op enig moment toch te zwichten voor alle advertentiegelden.

 

Het lijkt erop alsof dit dilemma aan de basis ligt van het conflict tussen Donker en Oelderik. Op de site van NRC stond woensdag: ‘Zo wilde de uitgever meer vrijheid om producten op de markt te brengen voor een hoger opgeleide doelgroep (hbo+) onder het merk NRC. Te denken valt aan tijdschriften over cultuur of reizen. De hoofdredacteur vreesde dat zij niet eindverantwoordelijk zou zijn voor die nieuwe NRC-producten. Het imago van kwaliteitsjournalistiek van NRC Media zou worden aangetast als de journalistieke principes die de krant huldigt niet of anders zouden opgaan voor andere NRC-producten.’

 

We weten niet of aan het vertrek van Donker ook een andere overweging ten grondslag ligt: wellicht pogen de nieuwe eigenaren van NRC (de aandeelhouders van televisiezender Het Gesprek, onder wie president-commissaris Derk Sauer) te veel invloed uit te oefenen op de koers van de krant. Mogelijk zien zij in de ruzie de kans schoon om een plooibaarder directie en hoofdredacteur te installeren. Sauer zei: ‘Het onderlinge vertrouwen is geschaad. De raad van commissarissen had de plicht om in te grijpen’.

 

Ik denk dat het publiek zeer gebaat zou zijn bij volledige openheid over de gang van zaken – het conflict treft meer partijen dan alleen NRC. Redacties en uitgevers, journalisten, adverteerders en publiek moeten tot een nieuwe modus vivendi komen, een openbaar contract waar verantwoordelijkheden en belangen duidelijk worden afgebakend. Zo’n contract zou een belangrijke stap zijn op weg naar het herstel van het vertrouwen in de autonomie van de kwaliteitsjournalistiek.

 

Publicatiemachine breekt uitgeversmarkt open

Wat Henry Ford een eeuw geleden deed voor de automobielindustrie, doet Richard Rosenblatt nu voor de uitgeverijen. Maar waar de koper van een nieuwe auto baat had bij de innovaties van Ford – zijn wagens waren veel goedkoper en betrouwbaarder – is het maar helemaal de vraag of de mediaconsument ook zo blij moet zijn met de werkwijze van Rosenblatt.

 

De Amerikaan Rosenblatt werd rijk met de verkoop van MySpace aan mediamagnaat Rupert Murdoch. Hij verdiende er meer dan een half miljard mee; geld dat hij vier jaar geleden gebruikte om nieuwe investeerders over de brug te krijgen voor zijn nieuwe uitgeverij Demand Media. Demand spuwt op dit moment meer dan vijfduizend artikelen en videoclips per dag uit, die uitsluitend online worden gepubliceerd op sites als ehow.com. Woensdag lekten plannen voor een beursgang uit, waarmee naar het schijnt ongeveer anderhalf miljard dollar wordt opgehaald. Dat is zelfs voor online begrippen een razend snelle galop naar succes.

 

Het geheim van het snelle succes van Demand wordt voor een deel al verklapt door de naam. Demand Media publiceert namelijk alleen op vraag. Het productieproces is bijna wetenschappelijk te noemen, en daarin schuilt ook de overeenkomst met Ford. De Amerikaanse automagnaat vond de lopende band uit en slaagde er daarmee in om de productie van auto’s verregaand te standaardiseren en automatiseren. Daarmee werd de auto een massaproduct voor het volk. Datzelfde doet Demand Media.

 

Rosenblatt gaat uit van een algoritme dat dagelijks 60 duizend nieuwe ideeën voor artikelen genereert. Daar kan zelf de meest creatieve brainstormclub van de beste redactie van het land niet tegenop. Het zijn dan ook geen mensen die deze ideeën spuien, maar computers. Die struinen het internet af en verzamelen bij honderd verschillende zoekmachines de meest gestelde vragen. Dagelijks worden zo 2 miljard vragen gesorteerd op populariteit. De volgende stap is dat het algoritme bekijkt bij welke zoektermen de meeste en de meest lucratieve adverteerders te vinden zijn. In de laatste fase analyseert de computer of er al veel artikelen over het betreffende onderwerp online te vinden zijn. Zo worden, zoals Wired het noemt, de zoekmarkt, de advertentiemarkt en de concurrentie in kaart gebracht.

 

Daar houdt het nog niet op. De computer bekijkt welke onderwerpen in het verleden het best hebben gescoord in termen van advertentie-opbrengsten, maar ook in welke context een bepaald onderwerp wordt opgevraagd. Als op enig moment de zoekterm ’tweedehands auto’ populair blijkt, analyseert Demand Media meteen of het hier gaat om oldtimers, boodschappenwagentjes dan wel knappe Porsches. De hele lijst met onderwerpen passeert vervolgens een leger freelancers die er behapbare titels van maken. Het is deze lijst met titels die ten slotte wordt voorgelegd aan freelance auteurs en cameralieden.

 

Zij doen hun werk praktisch voor nop. Een artikel van een paar honderd woorden levert gemiddeld zo’n 15 dollar op, een video-itempje van een paar minuten maximaal 20 dollar. Beide kosten minimaal een paar uur aan productietijd, en het zijn geen mensen in lage-lonenlanden die deze content produceren – de auteurs zijn meest Amerikaans. Maar, zoals een van deze freelancers in een commentaar bij het Wired-artikel liet weten: ‘Ik krijg gemiddeld 1.5 dollar per maand voor een artikel. 18 Dollar per jaar dus. Maar als dat artikel tien jaar zijn waarde behoudt, heb ik 180 dollar verdiend, en dat is niet slecht voor twee uur werk’.

 

Demand heeft het probleem van de traditionele uitgevers omgedraaid. De meeste uitgevers vragen zich af hoe ze geld kunnen verdienen met hun duur geproduceerde content. Demand probeert de kosten te drukken van de artikelen die worden aangemaakt – anders gezegd, het bedrijf brengt de kosten in overeenstemming met wat de markt bereid is ervoor te betalen.

 

Resteert natuurlijk de vraag wat de gebruiker opschiet met miljoenen snel geproduceerde, over het algemeen zeer oppervlakkige artikeltjes op ehow.com. Sommige analisten beweren dat deze ontwikkeling een tweedeling op internet dichterbij brengt: aan de ene kant het grote, gratis toegankelijke deel waar kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit, en aan de andere kant een afgeschermd deel waar kwaliteit wordt verzekerd. Daar zouden gebruikers bereid zijn een klein entreebedrag te betalen. Dat is de mening van uitgevers als Rupert Murdoch die betaalmuren om hun sites optrekken.

 

Ik geloof daar helemaal niets van. De innovaties van Ford hebben uiteindelijk geleid tot een breed scala aan verkrijgbare auto’s: van de goedkoopste merken uit India tot de handgemaakte Spyker. Voor al die types is een markt (ok, voor Spyker misschien wat minder). De meeste autoproducenten hebben in hun assortiment zowel goedkope als dure wagens, waarbij kosten niet altijd de doorslag geven bij het besluit om te investeren in een nieuw type. Marketing, imago en kruissubsidies zijn aan de orde van de dag. Waarom zou dit anders zijn in de uitgeverswereld? De markt biedt ruimte voor prijsvechters én voor producenten van kwaliteit.

Nieuwe journalistiek bij wikileaks en paper.li

Twee mooie voorbeelden deze week van de manier waarop het internet traditionele nieuwsorganisaties bedreigt. Wikileaks.org en paper.li bedrijven journalistiek – weliswaar niet op de manier zoals wordt onderwezen aan de hogescholen en universiteiten, maar de bezoeker van deze sites ziet er in ieder geval een paar tradtionele journalistieke rollen uitgevoerd.

 

In het geval van Wikileaks is dat de rol van diepgaand onderzoek. De site kwam deze week zelf in het nieuws omdat er een video op werd gepubliceerd van de aanval van een Amerikaanse legerhelikopter op een aantal ongewapende Iraakse burgers. De publicatie schoot de Amerikaanse minister van Defensie Gates volledig in het verkeerde keelgat. ‘Deze mensen kunnen plaatsen wat ze willen, en ze worden er nooit verantwoordelijk voor gehouden’, aldus Gates.

 

Paper.li neemt een andere traditionele journalistieke rol over: die van filter en sorteerder. Iedereen met een account op Twitter of Facebook kan er zijn eigen krant maken. Het enige wat je moet doen: vertellen wie de hoofdredacteur is. Met de keuze van de hoofdredacteur heb je meteen je redactie te pakken. Want die bestaat uit alle twitteraars die de hoofdredacteur volgt. Een voorbeeldje? Stel dat je Paris Hilton interessant vindt, dan worden haar tweets (de korte berichtjes van niet meer dan 140 lettertekens), plus die van de 275 mensen die zij zelf volgt, gescand op links naar andere sites: nieuwsberichten, blogposts, foto’s, video’s en wat dies meer zij. Het uitgangspunt natuurlijk is dat deze links interessant zijn voor iedereen die Paris Hilton interessant vindt.

 

Paper.li werd op een nieuw blog van Twitter al de New York Twimes  genoemd. Gekheid natuurlijk. Het duurt nog wel even voordat nieuwe initiatieven zoals Wikileaks en paper.li de kwaliteit en betrouwbaarheid van de NYT benaderen. The Guardian publiceerde deze week een kritisch artikel over de schimmigheid achter Wikileaks. De Britse krant verwijt de site dat haar oprichters en deelnemers voor een groot deel onbekend zijn en blijven. Bovendien zou Wikileaks doorslaan in zijn drang naar openheid: zij bestrijdt de geheimzinnigheid van grote instellingen en overheden met een openheid die uiteindelijk de privacy van burgers en instellingen onevenredig schendt.

 

Dat is natuurlijk ook precies waar Gates op doelt. Het is algemeen bekend wie de mensen zijn die de traditionele media volschrijven, terwijl Wikileaks zich hult in geheimzinnigheid. Uit zelfbescherming, laten de initiatiefnemers weten. Critici beweren dat dit precies het grote verschil is tussen de nieuwe journalistieke initiatieven die her en der op het internet opduiken, en de traditionele media. Wikileaks en paper.li zijn aan niemand verantwoording schuldig. Als ze hun werk niet goed doen, worden ze snel irrelevant, maar in de tussentijd kunnen ze forse schade hebben toegebracht aan maatschappij en individuen. Deze sites moeten in die zin wel serieus worden genomen, maar kunnen niet als journalistieke media worden beschouwd.

 

Deze kritiek gaat eraan voorbij dat ook traditionele media moeite hebben met het afleggen van verantwoording over hun journalistieke praktijken. Quis custodiet ipsos custodes? Wie bewaakt de ‘waakhonden van de democratie’? Natuurlijk, er zijn ombudsmannen en raden voor de journalistiek. In het uiterste geval kan de rechter ingrijpen. Maar wie de moeite heeft genomen om Flat Earth News te lezen van de Britse journalist Nick Davies, weet dat de traditionele journalistiek op zijn grondvesten wankelt door de steeds toenemende publicatiedruk en verkoopdrang.

 

Los daarvan: het zijn niet de critici die het succes van een site als wikileaks maken of kraken. Dat zijn in eerste instantie de bezoekers. Als zij voor hun nieuwsbehoefte kunnen volstaan met een surftocht langs drie of vier favoriete sites, waarom zouden zij dan nog een krantenabonnement nemen of naar het televisiejournaal kijken? Recent Amerikaans onderzoek wijst uit dat de meeste Amerikanen liever afstand doen van hun tv dan van hun internetverbinding. Dat moet te denken geven. Dan kun je nog zo hard beweren dat serieuze journalistiek op internet nauwelijks te vinden is, maar de term ‘journalistiek’  heeft dan zijn waarde volledig verloren.

 

Een schrale troost bij deze overwegingen: de jury van de belangrijkste prijzen (de Webby Awards) voor vernieuwend internetgebruik heeft, net als vorig jaar, vooral traditionele media-organisaties genomineerd. De BBC en de New York Times slepen respectievelijk 9 en 15 nominaties in de wacht. Er is dus hoop.

 

 

De journalist als techno-nerd

Ik heb me de laatste jaren bij de Volkskrant soms een vreemde eend gevoeld. Ik ben een journalist in hart en nieren, maar ik ben ook een programmeur. Met een huiskamer-opleiding weliswaar, maar ondertussen wel Zend-certified. Ik kan een webapplicatie bouwen, veilig en schaalbaar maken, en daarbij ook nog eens de nieuwste technieken en frameworks inzetten.

 

Dat is een bijzondere skillset voor een journalist. Veel collega’s kunnen ternauwernood hun e-mailprogramma van hun  browser onderscheiden. Van databases en scripting, mysql en php, laat staan het verschil tussen server- en clientside programmeren hebben ze nog nooit gehoord. We verwachten dat een journalist het verschil tussen hun en hen kent. Logisch. Misschien is het te veel gevraagd dat hij ook over een IT-diploma beschikt; maar zou hij niet op zijn minst iets af moeten weten van de manier waarop informatiestromen over het internet lopen? Informatie is toch de kern van het journalistieke ambacht? Informatie is als het hout voor de timmerman en de baksteen voor de metselaar; en de beschikbare webtechnieken zijn als hamer en troffel.

 

Ik kom erop vanwege dit artikel bij Wired (dank Marc Chavannes). Het riep bij mij de vraag op of zulke opleidingen in Nederland enige kans van slagen zouden hebben. Ik weet niet of er ooit onderzoek naar is gedaan. Mijn gevoel zegt dat er genoeg gegadigden zouden zijn om zo’n opleiding te volgen; maar het is wel de vraag of ze emplooi zouden vinden bij de Nederlandse uitgevers. Daar is de trend immers om te bezuinigen op online afdelingen en een one-size-fits-all beleid te voeren (in sommige gevallen: one-site-fits-all).

 

Als we ervan uitgaan dat het de taak van een journalist is om informatie te verzamelen, te filteren, te selecteren, te ordenen en te presenteren, dan zou hij geholpen zijn met elke techniek die hem in staat stelt een deel van dit proces te automatiseren. Of het nu gaat om het signaleren van trends op Twitter, het analyseren van grote hoeveelheden financiële data zoals beschikbaar via de effectenbeurzen of verkiezingsuitslagen – die informatie bestaat, maar ze is zo overvloedig aanwezig dat je een programmeur nodig hebt om ze op een fatsoenlijke manier te ontsluiten. Als die programmeur ook nog wordt bijgestaan door een designer, zodat hij vrolijke kaartjes en mooie diagrammen kan presenteren – dan heeft is een mooie productie het resultaat.

 

Deze vaardigheden worden wegbezuinigd bij de kranten, terwijl ze steeds belangrijker worden. Is dat niet raar?

 

 

Uitgevers, grijp je kans

Dé grote gebeurtenis op het internet van deze week was natuurlijk de lancering van de Ipad, Apples nieuwste speeltje. Binnen twee dagen lag het aantal verkochte exemplaren al boven de 300 duizend. Critici zijn enthousiast, en media-watchers vragen zich af hoe de Ipad het gebruik van media gaat veranderen.

 

Een Ipad is een leunstoel-apparaat. De meeste mensen gebruiken hun smartphone, al dan niet van het Iphone-type, om te bellen, hun contactenlijstjes bij te houden en hun agenda na te slaan. Echte media-consumptie, zoals het lezen van een boek of een krant of het bekijken van een video: het kan wel, maar het is op dat kleine schermpje niet echt handig. De Iphone gebruik je op weg náár, de Ipad ín de loungebar.

 

Wie een film wil bekijken en daarvoor geen geschikt televisiekanaal kan vinden, is aangewezen op zijn laptop. Daarmee kun je natuurlijk in je leunstoel gaan zitten, maar comfortabel is dat niet. De Ipad springt in het gat tussen Iphone en laptop. Het biedt het comfort van een boek: het weegt (veel) minder dan een laptop, is een stuk kleiner, en het lezen van een tekst op de Ipad vermoeit de ogen net zo weinig als het lezen van dezelfde tekst op een stuk papier. Aan de andere kant: de Ipad biedt multimedialiteit zoals papier dat nooit kan. De Ipad breng Harry Potters Daily Prophet een stuk dichterbij: je leest je krantje, maar in plaats van statische foto’s worden de nieuwsverhalen verlevendigd met bewegende beelden. En, niet te vergeten: je krantje veroudert nooit want wordt continu ververst.

 

Een onderzoek van marketingbureau comScore wijst uit dat het lezen van boeken en kranten tot de meest voorkomende activiteiten op de Ipad behoren (na browsen en e-mailen). Als die trend doorzet, heeft dat verregaande implicaties voor de productie van boeken, kranten en tijdschriften. Veel uitgevers realiseren zich dat en zijn druk bezig met experimenteren. Wie zich probeert een voorstelling te maken van een krant of tijdschrift op de Ipad, moet in ieder geval afscheid nemen van twee bekende modellen: een Ipad-applicatie is geen website, maar ook geen vertaling van de papieren krant naar het beelscherm.

 

De Amerikaanse krant USA Today heeft een van de meer geavanceerde Ipad-applicaties tot dusverre ontworpen. De voorpagina biedt een overzicht van het belangrijkste nieuws van de dag, zoals je van een krant verwacht; maar daaroverheen ligt een half-transparante laag waarop je direct kunt doorklikken naar een van de secties ‘binnenin’: sport of economie, bijvoorbeeld. Elk verhaal dat wordt geïntroduceerd op de voorpagina, is aanklikbaar en leidt meteen door naar de volledige versie – leesbaar als in de papieren krant.

 

De Ipad is geen Iphone in het groot. Een Ipad heeft geen ingebouwde GPS, camera, telefoon of kompas. Veel applicaties die voor de Iphone worden ontwikkeld, maken juist gebruik van deze faciliteiten. Een Ipad biedt wel veel ruimte om mooie ontwerpen volledig tot hun recht te laten komen. Volgens het Amerikaanse onderzoeksinstituut Poynter zal kwaliteitsjournalistiek op de Ipad beter tot zijn recht komen dan op een website. Mooie fotografie en een goed geschreven verhaal worden gemakkelijker geapprecieerd in een leun- dan in een kantoorstoel. Op journalisten zal nog meer dan nu een beroep worden gedaan om zich multimediaal te oriënteren. Wie niet alleen een pen, maar ook een fototoestel kan vasthouden, heeft een streepje voor; zeker nu uitgevers overal op de wereld zoeken naar manieren om kosten te reduceren. De Ipad maakt niet alleen distributie, maar ook productie een stuk goedkoper.

 

De afgelopen tien jaar is het economisch leven op internet beheerst door een simpele wetmatigheid: winner takes all. Google beheerst de zoek- en advertentiemarkt, Ebay (en in Nederland marktplaats.nl) de markt voor kleine advertenties, foto-opslag is in handen van Flickr. De nummer twee doet eigenlijk al niet meer mee. De komst van de Ipad biedt de nummers twee en verder van deze wereld nieuwe kansen. De markt wordt eigenlijk weer opengegooid. De losers kunnen alsnog winners worden. Uitgevers, grijp je kans!