De gouden eeuw van internet

John Dvorak, columnist van het Amerikaanse computermagazine PCMag.com, denkt dat de ‘gouden eeuw’ van internet voorbij is. Het internet gaat ten onder aan porno en spam. Bezorgde regeringen gaan voor ons uitmaken welke sites we wel en niet mogen bezoeken; bedrijven blokkeren hele sectoren van het internet om zo hun personeel het bezoeken van nazi- en porno-sites te verbieden.

Volgens Dvorak zal een combinatie van ‘maatregelen van regeringen, providers en bedrijven het web uiteindelijk tot een beperkt toegankelijk netwerk maken, waarin veel van de nu nog beschikbare inhoud niet meer te vinden zal zijn.’

De Amerikaanse regering en veel Amerikaanse bedrijven huren derde partijen in om zwarte lijsten van verboden sites op te stellen, en oefenen vervolgens nauwelijks meer controle uit op de inhoud van die lijsten, zegt Dvorak. Het resultaat is dat ook controversiële onderwerpen als de antiterreurwetgeving of de evolutietheorie tot verboden terrein zijn verklaard.

Slechts een paar uitverkorenen, voorspelt Dvorak, zullen uiteindelijk onbeperkt toegang hebben tot het hele web.

Dvorak stelt een paar onrustbarende ontwikkelingen aan de kaak, maar gaat naar mijn idee compleet voorbij aan het zelfherstellend vermogen van het web. De gigantische open-source beweging, de verzameling van ontwikkelaars die gratis software ontwikkelt en verspreidt, de wijdverbreide sociale netwerken die ontstaan, waarborgen dat er op het net altijd vrijplaatsen blijven bestaan, die nauwelijks of niet door wetgeving of commerciële belangen in een bepaalde richting zijn te duwen. Het net is door zijn laagdrempeligheid in wezen anarchistisch en nauwelijks te reguleren.

Wel ligt het voor de hand dat een tweedeling gaat ontstaan, tussen enerzijds een groep gebruikers die alle krochten heeft verkend en de weg blindelings kan vinden – dat zullen vooral de jongeren zijn, de ‘generatie Einstein‘, zoals dat woensdag in deze krant werd genoemd. Aan de andere kant heb je een wellicht veel grotere groep surfers die zich braaf houden aan de beperkingen, minder avontuurlijk zijn aangelegd, en genoegen nemen met het meest toegankelijke deel van het web.

Voor de nieuwsverspreiding op het web heeft dit naar mijn idee nauwelijks consequenties. Grote nieuwssites zullen hun best moeten blijven doen om alle informatie op een zo toegankelijk mogelijke manier te ontsluiten. Daarbij moeten ze optimaal gebruik maken van het feit dat websurfers op een andere manier informatie tot zich nemen dan krantenlezers. Een krantenbericht lees je lineair, serieel, rationeel: je begint bovenaan, bij de kop, en je leest in principe door tot de afsluiting. Je volgt een logisch betoog van de auteur.

Een websurfer neemt de informatie op een veel meer parallelle, intuïtieve manier tot zich. Hij kijkt, luistert en leest, klikt eens wat, zijn ogen gaan van her naar der. Een verhaal wordt interactief verteld en vereist participatie: je móet klikken als je wat wijzer wilt worden. Informatie die op die manier wordt geconsumeerd, beklijft uiteindelijk misschien wel beter dan het traditioneel vertelde nieuwsverhaal in de krant.

Waar de door Dvorak geschetste ontwikkelingen van veel groter belang voor zijn, is voor de beroepsgroep van journalisten. Voor hen wordt het internet een steeds belangrijkere bron van informatie. Voor hun beroepsuitoefening is het nodig dat zij toegang hebben tot alle mogelijke bronnen op het web, en niet alleen tot de beperkte lijst die de verschillende vormen van censuur heeft gepasseerd.

Het journalistieke ambacht wordt in die zin technischer van aard. De journalist moet voortaan met databases overweg kunnen; en om de interactieve verhalen te kunnen vertellen die op het internet worden gevraagd, moet hij misschien wel kunnen automatiseren, zegt de Amerikaanse programmeur-journalist Adrian Holovaty. O schrikbeeld van veel collega’s; de toekomst is voor de jeugdige journalisten die niet alleen een interview kunnen afnemen, maar ook hun weg kunnen vinden in Javascript, HTML en PHP.