Sterren staan gunstig

Op het gevaar af te worden gezien als een journalist die er slechts op uit is in een goed blaadje te komen bij zijn baas, wil ik het toch opnemen voor mijn hoofdredacteur, Pieter Broertjes.

Die kreeg gisteren in deze krant het verwijt dat hij slechts een door het neoliberaal perspectief gekleurde blik heeft op de toekomst van de kwaliteitsjournalistiek in Nederland, met een nadruk op de economische aspecten: het overleven van traditionele kranten en omroepen.

Jan van Groesen en Kees Haak, betrokken bij de Stichting Media-ombudsman Nederland, vinden dat Broertjes in zijn afscheidsrede voor het Genootschap van Hoofdredacteuren te weinig stilstond ‘bij de structurele oorzaken van het wegvallen van krantentitels en bij het negatieve effect daarvan op de functie van de journalistiek’.

Van Groesen en Haak weten niet erg duidelijk te maken wat dan wél de structurele oorzaken zijn. Misschien ligt de sleutel van hun opvatting wel in de opmerking dat ‘de klad in krantenland is ingetreden nadat de notie van een krant als ideëel product werd ingewisseld voor een marktproduct […] Met die wisseling van identiteit zijn het gezag en de geloofwaardigheid van het dagblad aanzienlijk afgenomen’.

Dat klinkt een beetje merkwaardig, alsof de auteurs zouden terugverlangen naar de kranten van de jaren zeventig, met hun ideologische vooringenomenheid en hun polariserende stijl. Ik heb voor de grap wel eens wat titels (Telegraaf, Volkskrant, NRC, Trouw) uit die jaren bekeken; en wat vooral bijblijft is het, naar de normen van onze tijd, enorme amateurisme waarmee die kranten zijn gemaakt.

De lessen die we moeten trekken uit het weglopen van ons publiek liggen juist níet in een terugkeer naar de partijdigheid van de jaren zeventig, maar in het serieuzer nemen van de zorgen en wensen van de moderne nieuwsconsument. Dat is in zekere zin een buiging voor de markt; maar ik geef er de voorkeur aan (want het is productiever) om dit te interpreteren als een kans op journalistieke vernieuwing.

En juist daar zijn talloze kranten op dit moment druk mee bezig. Het is nog te vroeg om een eindoordeel te vellen over de pogingen van het Algemeen Dagblad en zijn regionale kopbladen om de lezer beter van dienst te zijn; maar dat die pogingen mede worden ingegeven door echte zorgen over journalistieke relevantie en dienstbaarheid, staat buiten kijf.

Regionale kranten als het Dagblad van het Noorden en Tubantia, evenals de Volkskrant, doen manmoedige pogingen om hun lezers een podium te verschaffen voor discussie en burgerjournalistiek. Dat deze pogingen niet allemaal succesvol zijn, is helder.
Maar zie ze als investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Waar die investeringen vroeger beperkt bleven tot gesleutel aan de journalistieke formule, dienen ze tegenwoordig veel fundamentelere vragen te beantwoorden: wat is de rol van de journalistiek in de moderne informatiemaatschappij? Waarom zou een burger, die kan kiezen uit honderden informatiebronnen, online en offline, nog voor een krant kiezen? Hoe garanderen we kwaliteit en betrouwbaarheid als van ons wordt gevraagd dat we steeds sneller zijn in onze berichtgeving? Hoe filteren we de berichtgeving die tot ons komt uit al die duizenden weblogs van burgerjournalisten?

Journalisten hoeven zich niet bedreigd te voelen door alle nieuwe ontwikkelingen, want er blijft naar mijn vaste overtuiging altijd behoefte bestaan aan professionele selectie en filtering van het nieuws. Maar journalisten dienen wel open te staan voor nieuwe manieren van nieuwsgaring en verspreiding. En wat dat betreft staan de sterren gunstig.